Het minteken werd in de negentiende-eeuwse Japan nog wel het ahuterekkingusu kigo genoemd, het ‘aftrekkings’-teken, maar tegenwoordig heet het ‘mainasu-kigo’, het ‘minus’-teken. Waar eeuwenlang het Nederlands in Japan dé toegang had geboden tot westerse wetenschap, wordt de taal tegenwoordig nog hooguit geleerd door een handjevol specialisten.
De Britse neerlandicus Christopher Joby beschrijft de geschiedenis van de opkomst en ondergang van het Nederlands in Japan uitvoerig beschreven in zijn nieuwe boek The Dutch Language in Japan (1600-1900), waarin onder andere aan de orde komen wie er precies Nederlands spraken of lazen in deze periode, waar die taal voor gebruikt wordt, welke leenwoorden het heeft opgeleverd in het Japans, en wat voor woorden omgekeerd de Nederlanders gebruikten voor typisch Japanse voorwerpen: het muziekinstrument op de afbeelding hierboven, de shamisen, werd door de Nederlanders samsie genoemd.
Joby, die eerder al onder andere studies publiceerde over de meertaligheid van Constantijn Huygens en over het Nederlands in Groot-Brittanië in de Gouden Eeuw, is misschien wel de geleerdste neerlandicus die ik ken. Ik kan in ieder geval niet begrijpen hoe iemand zo vertrouwd kan zijn met Japanse én Nederlandse bronnen uit zoveel eeuwen, en dat allemaal in een boek van bijna 500 pagina’s weet te organiseren.
En dat dan ook nog weet te larderen met smakelijke anekdotes. In de achttiende eeuw werden de Japanse tolken voor het Nederlands aangewezen door de gouverneur, de bugyō, van Nagasaki. Die bugyō toonden meestal zelf niet bijster veel belangstelling voor het Nederlands, schrijft Joby. “Maar een aantekening in het dagregister van maart 1796 vermeldt dat de bugyō indertijd een ‘liefhebber van het Nederlands’ was die tot grote consternatie van tolken vooruitgang maakte met zijn Nederlandse les, en die dus, naar ze vreesden, hun eigen taalvaardigheid zou kunnen beoordelen.” Ook over de specifieke moeilijkheden van de Japanners met de taal weet Joby aardige dingen te melden, bijvoorbeeld op gezag van de tolk Nishi Zenzaburō in diens boek Rangaku kotohajime (‘Beginselen van de studie van het Nederlands’, 1869. Rangaku was het Japanse woord voor de neerlandistiek maar daarmee eigenlijk ook voor de studie van de cultuur van het Westen):
He merkt op dat de lidwoorden de en het, die in het Japans ontbreken, hem en andere vertalers in verwarring bracht en dat zelfs een woord als zinnen hun begrip te boven ging. Ondanks deze moeilijkheden zijn veel woorden die Genpaku en zijn collega’s muntten om Nederlandse anatomische termen weer te geven nog steeds in gebruik in het hedendaagse Japan.
Een aardig detail is ook dat er soms niet-Nederlandse Europeanen meekwamen op Hollandse schepen naar Japan:
Cornelis Assendelft de Coningh schreef dat er in 1851 een Fin en een Italiaan aan boord van het schip meevoeren dat hem naar Deshima bracht. Hij vertelt dat ze “het Hollandsch zoo deerlijk radbraakte” dat (zelfs!) Japanners het konden horen en dat de Nederlanders het probeerden te verklaren door te zeggen dat ze ‘Berg-Hollanders’ waren.
De Nederlandse aanwezigheid in Japan is een nauwelijks bestudeerd onderwerp in de neerlandistiek; Joby laat zien dat historici van het Nederlands in het verleden grove fouten hebben gemaakt. Tegelijkertijd laat hij zien hoeveel het oplevert als je de bronnen wel serieus opneemt: een fascinerend beeld van het intensieve contact tussen twee zo ver uiteenlopende culturen in vroeger tijd.
Update 22:14. Arthur van Kruiningen wijst me erop dat ‘Berg-Hollander’ ook in Nederlands Indië een bekende term was. Multatuli heeft een voetnoot in Max Havelaar:
En er is deze mededeling van Gerrit Umbgrove in 1858:
Christopher Joby. The Dutch Language in Japan (1600-1900). A Cultural and Sociolinguistic Study of Dutch as a Contact Language in Tokugawa and Meiji Japan. Brill, Leiden: 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter