hondsvot zelfstandig naamwoord ‘schoft, ellendeling’.
Oudste vindplaatsen en betekenissen: Nieuwnederlands hondsvot ‘verachtelijk mens, ellendeling’: Dese honsvotten [1580; WNT], ’t Is maer een Hons-fot, Dief, en Schellem [1680; WNT], ook ‘lafbek’: Ofschoon gij zoo’n sul, zoo’n janhen, zoo’n hondsvot zijt, die zelfs het meisje niet weet te bepraten [1868; WNT], ook: ‘gierig persoon’: Wij Sabbetouwers leeven niet op zijn handsfots! [1721; WNT].
Te vergelijken zijn Duits Hundsfott, Noors en Zweeds hundsfott, hundsvott en Nederduits hundsfott. Het woord betekent letterlijk ‘vrouwelijk geslachtsdeel van een hond’ en is een samenstelling van => hond en een element vot. Dit laatste kan men vergelijken met Oudnoors fuð, Nederduits fot(t), Duits Futt ‘kut’. Naast fot (vot) kennen het Duits, Nederduits en het Nederlands ook fotse (Duits Fotze) met dezelfde betekenis. Mogelijk behoort het woord daarom bij Proto-Germaans *fuþi- ‘vagina’, dat oorspronkelijk ‘achterste, bil’ zou hebben betekend en dan bij de Proto-Indo-Europese wortel *pu- ‘dik’ behoort, vgl. Oudindisch pūtau ‘billen’. Dezelfde betekenisovergang ziet men ook bij Engels cunt, dat met => kont verwant is. Aan de andere kant wijzen de Duitse vormen eerder op Proto-Germaans *futtōn, dat kan teruggaan op een n-stam *fuþō met als genitief Proto-Germaans *futtaz, vgl. het Etymological Dictionary of Proto-Germanic van Guus Kroonen (2013: 162).
De oorspronkelijke betekenis van vot werd later niet meer begrepen. Dat blijkt ook uit de pogingen het woord te verklaren, o.a. als verbastering van hondsvoogd ‘oppasser van honden, hondenjongen’. De eigenlijke betekenis vindt men naast de overdrachtelijke nog in een puntdicht uit de 17e eeuw van J. Vos:
Ik ben een hontsvot, zoo gy zegt: maar ’t is gezocht.
Ik zou een hontsvot zyn, zoo ’k u hadt voortgebrocht.
Jan de Vries en ook het WNT vermoeden dat de samenstelling hondsvot is overgenomen uit Nieuwhoogduits Hundsfott, dat uit dezelfde tijd stamt. Daarvoor spreekt dat ook de Scandinavische vormen vermoedelijk uit het Nederduits zijn overgenomen. Het Hoogduitse woord is in 1575 voor het eerst geattesteerd. Gezien het feit dat het woord in het Nederlands in 1580 voor het eerst voorkomt, zou men van een vroege bijna gelijktijdige ontlening kunnen spreken. Daar echter het tweede lid bij Kiliaen nog voorkomt als een toen reeds verouderd fotte, zou dat er ook op kunnen wijzen, dat het woord oorspronkelijk Nederlands zou kunnen zijn. De Hoogduitse, de Nederduitse en de Nederlandse vormen lijken dan ongeveer gelijktijdig te zijn ontstaan. Als ze zijn overgenomen valt nauwelijks te zeggen welke taal de gevende is geweest.
Marcel Meijer Hof zegt
Votze (Duits – vulgair) vagina, Nonnenvotze (torte della nonne, patisserie).
Maar ook uit de scheepvaart: In een katrol kunnen meerdere schijven zijn verwerkt: samen op één as, of verdeeld over meerdere assen. Men spreekt dan van een takelblok of meerschijfs blok. Het uiteinde van het touw (het hondsend) wordt doorgaans bevestigd aan een oog dat aan een van beide blokken is bevestigd. Dat oog heet een hondsvot.