De woordbouw is het kraakpand van de taalkunde. Regels die elders lijken te gelden gaan er hoegenaamd niet op. Waar syntactische regels soms vreselijk ingewikkeld kunnen zijn maar toch altijd regels blijven, waar de klankvorm in een systeem te vatten is, daar doen mensen op het oog maar wat als ze nieuwe woorden vormen.
Natuurlijk, er zijn allerlei keurige manieren om woorden te maken: uit corona en neerlandicus maak je de samenstelling coronaneerlandicus en uit corona en -achtig maak je de afleiding corona-achtig. Maar dan zegt er ineens iemand balkonnade tegen een serenade op het balkon, of skyperitieven, of vaccinnazi.
Aantijgingen
Dat soort ‘grensgevallen in de morfologie’ zijn het onderwerp van het proefschrift waarop Camiel Hamans op woensdag 23 juni aan de Universiteit van Amsterdam hoopt te promoveren. De voorbeelden die ik net gaf, komen van hem. Camiel is misschien wel de taalkundige die het langst met zijn promotie bezig is geweest: iedere collega in Nederland kent hem waarschijnlijk, tientallen jaren loopt hij al rond in het vak, en nooit promoveerde hij, maar nu komt het er toch ineens van.
Veertig jaar geleden had hij een column over taal in NRC Handelsblad. Hij kreeg het aan de stok met Willem Frederik Hermans omdat hij iets had geschreven om de neiging om in het Frans woorden af te korten (sécu voor sécurité sociale, sympa voor sympathique). Hermans vond dat Hamans ondeskundig was en de laatste zegt dat hij om die reden zich gedwongen voelde allerlei dingen uit te zoeken. Dat had die oude Hermans, toch nooit kunnen vermoeden, dat er veertig jaar later iemand zou promoveren in de taalkunde om zich te verweren tegen zijn aantijgingen!
Scheit
Het is een mooi proefschrift geworden. De veertig jaar laten zich voelen in de grote gedegenheid van het werk, vooral van de dataverzameling. Tegelijkertijd; de voorbeelden die ik hierboven gaf laten zien dat die dataverzameling ook nog hoogst actueel is en genoeg biedt voor de coronaneerlandicus. Ik ben benieuwd of Camiel in staat is om na zijn promotie dat verzamelen van grappige voorbeelden ineens op te geven.
Over zijn analyses is hij wat bescheiden, maar ze mogen er zijn. Zo laat hij zien dat in voorbeelden als de genoemde meer structuur zit dan je zou denken. Blending worden ze wel genoemd, woorden waarvan het begin afkomstig is van het ene woord (skype) en het einde van een ander woord (aperitieven). Ze komen in allerlei talen voor (Engels: stagflation, advertorial; Frans: partitocratie, franglais; Duits: Ostalgie).
Het tweede bijdragende woord is in al die talen het belangrijkste, laat Hamans zien. Dat bepaalt de woordsoort (vaag en krom zijn bijvoeglijk naamwoorden, vegetariër en communicatie zelfstandig naamwoorden, net als vagetariër en krommunicatie), en als beide samenstellende delen zelfstandig naamwoorden zijn, wordt de keuze van het lidwoord bepaald door het tweede deel: de Pool en het hotel worden het potel; de geit en het schaap smelten aaneen tot de scheit. Het zit ook in de betekenis: een potel is een soort hotel en niet een soort pool, een vagetariër een soort vegetariër en niet een soort vaag.
Vaker
Bovendien blijft de klankvorm van het tweede woord zoveel mogelijk overeind: de beklemtoonde lettergreep komt uit dat tweede woord, en het aantal lettergrepen van de nieuwe vorm is doorgaans gelijk aan dat van het tweede woord.
Door deze manier van organiseren heb je waarschijnlijk de grootste kans dat beide samenstellende woorden herkend worden. De plaats van de klemtoon en het aantal lettergrepen zijn belangrijk om een woord te herkennen, maar het begin van het woord is dat misschien nog meer. Herkenning van het eerste woord, waarvan meestal het minste overblijft, wordt bovendien vergemakkelijkt doordat het vaak over het woord is dat vaker voorkomt (vaag is een gewoner woord dan vegetariër).
Het systeem lijkt hetzelfde te zijn in alle talen die Hamans onderzocht – een aanwijzing dat het de beste manier is om twee woorden tegelijk te zeggen.
Robert Kruzdlo zegt
Zhij…, nieuw persoonlijk voornaamwoord voor een ‘zij & hij’ en genderneutraal.
René Appel zegt
Ik dacht dat de ‘controverse’ Hermans – Hamans (combinatie van Ha! en Hermans?) de volgende kwestie betrof. In 1981 publiceerde Hermans de novelle ‘Homme’s hoest’. Hamans schreef in NRC-Handelsblad dat die apostrof voor de genitief er niet moest staan. Waarop Hermans schreef dat die apostrof wel correct was, omdat het om de ‘hoest van Homme’ ging en niet om een zekere Hommes die hoest, wat een voor de hand liggende interpretatie zou zijn bij ‘Hommes hoest’.
René Appel