Waarom zeggen we niet kwemen, vroeg Yoïn van Spijk zich gisteren af in een interessant blog, hier op Neerlandistiek. Naast het rijtje nemen – nam – genomen zou immers het rijtje kwemen – kwam – gekomen beter passen?
Oorspronkelijk was het werkwoord in de tegenwoordige tijd inderdaad kwem, zegt Van Spijk. Door een ‘sporadische klankverandering’ zou die we geworden zijn tot o. Omdat dit ‘sporadische’ hem niet lekker zit, zoekt hij vervolgens naar een andere, wat ingewikkelder verklaring. Een argument daarbij is dat ook andere dochters van de Germaanse oertaal, zoals het Nedersaksisch, het IJslands en het Zweeds, de verandering zouden hebben doorgemaakt. “Het zou immers”, schrijft Van Spijk, “wel heel toevallig zijn als een sporadische verandering als die van [we] in [o] onafhankelijk in zó veel dochtertalen zou hebben plaatsgevonden.”
Nu weet ik niet precies wat Van Spijk verstaat onder ‘sporadische verandering’. Althans, ik neem aan dat hij bedoelt: de verandering komt niet veel voor, maar ik weet niet hoe hij dat geteld heeft. Wat ik wel weet: het samenvallen van w en e valt op zich vrij gemakkelijk te begrijpen, en het is dus niet gek als we die in verschillende talen tegenkomen.
Dat komt doordat de w vrij dicht in de buurt zit van de o. Je maakt ze beide met een ronding van de lippen – althans als die w de klank is zoals je die in het Surinaams of het Belgisch Nederlands maakt. Als je probeert zo’n w lang aan te houden, krijg je van zelf een oe-achtige klinker. Nu maak je die oe met je tong vrij hoog in de mond, en een e wat meer in het midden van de mond. Een o heeft dus de lipstand van de w en de tongstand van de e, het is een compromis tussen de twee, een resultaat van het samenklappen van die klinken (taalmopperaars hebben in die tijd misschien schande gesproken van de slordige uitspraak van de jeugd).
Maar waarom is het dan niet naast kwem – kwam niet ook gekwomen? Daarvoor liggen de w en de oo te dicht naast elkaar, zeker als die w dan ook nog na een andere medeklinker moet worden uitgesproken. In het moderne Nederlands hebben we nog steeds geen woorden die beginnen met kwoo of twoo: wel woord en wonen maar geen kwoord of twonen.
Henk Wolf zegt
In vormen van ’twaalf’ zie je deze wisseling ook. Al in het Oudfries komen vormen met -we- (twelve, twelf) voor naast vormen met -o- (tolve, tolf), vermoedelijk al met een geografische verdeling die we nu nog zien: ten westen van de Lauwers o-vormen (tolve, tolf, tolef), ten oosten we-vormen (twelich, tweelven). Het WNT noemt vergelijkbare variatie (twelif, tolif) ook al voor het Oudnederfrankisch.
Olivier van Renswoude zegt
Het Oudfries is betrekkelijk laat overgeleverd (met eigenaardigheden) en ik kan die Oudnederlandse vorm met to- niet terugvinden in het WNT. In de vroegste tijden van naburige dochtertalen zien we Oudhoogduits zwelif (doch queman, koman), Oudsaksisch twelif, twiluf, twulif (doch kuman) en Oudengels twelf (doch cuman).
Henk Wolf zegt
De vorm staat bij het lemma Twaalf I in het WNT, helemaal vooraan, in het rijtje met historische vormvarianten.
Olivier van Renswoude zegt
Ach ja, mijn dwaling: ik zat in het ONW te kijken. Daar is evenwel geen melding van tolif o.i.d., noch in het MNW of het EWN, dus ik vraag me af hoe het WNT bij die vorm komt.
Manfred zegt
“In het moderne Nederlands hebben we nog steeds geen woorden die beginnen met kwoo of twoo: wel woord en wonen maar geen kwoord of twonen.”
Quote, voor de goede verstaander: kwoot.
QED
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat was onvolledig, er is een reeks leenwoorden met kwo- (ook bijvoorbeeld quorum).
Olivier van Renswoude zegt
De ontwikkeling van /we/ tot /o/ (of eigenlijk tot /u/, getuigen de oude vormen) ligt niet voor de hand want is uitgebleven in vergelijkbare woorden in het Nederlands en de andere Germaanse talen:
*dwelaną (os. fardwelan, onl. dwelan ‘dwalen’)
*dwergaz (nnl. dwerg)
*hwelfaną (nnl. welven)
*hwerbaną (nnl. werven)
*kwelaną (nnl. kwelen ‘lijden’)
*kweraną (ohd. queren ‘zuchten’)
*kwernuz (on. kvern, nnl. kweern ‘handmolen’)
*kweþaną (os. quethan, ohd. quedan ‘spreken’)
*swefnaz (oe. swefn, os. sweƀan ‘slaap’)
*swelaną (oe. swelan, nnl. zwelen ‘smeulen’)
*swellaną (nnl. zwellen)
*sweltaną (nnl. zwelten ‘sterven’)
*sweraną (nnl. zweren ‘etteren’)
*swerkaną (os. swerkan, mnl. swerken ‘donker worden’)
*þweraną (oe. þweran, ohd. dweran ‘wervelen’)
*þwerhaz (os. thwerh, ohd. dwerah ‘dwars’)
Om ruimte te besparen heb ik hier niet alle dochtervormen gegeven, maar het is na te gaan dat /we/ daarin behouden blijft en anders in sommige gevallen is veranderd in een /ʏ/ o.i.d. (doch niet een /o/), zoals bij *swestar (nnl. zuster).
Zo bestendig is de klankreeks /we/ geweest dat ze zelfs kon dienen als voorbeeld voor vervoegingsvormen waar de /w/ anders zou verdwijnen, zoals *swullanaz (nnl. gezwollen).
Hieruit blijkt dat de vroeg en wijd voorkomende vorm *kumaną naast *kwemaną een andere verklaring vergt. Wellicht dat de /m/ in dit geval een rol speelde, maar zonder vergelijkingsstof is dat niet te staven. Ondertussen weten we dat het Germaans een aantal nultrapsvormen voor de tegenwoordige tijd heeft geërfd van het Indo-Europees, zoals dhr. Van Spijk zegt.
Marc van Oostendorp zegt
Dat is een interessant lijstje, maar ik vind daarin eigenlijk alleen de kw-gevallen van belang. Alveolairen hebben vaak aantoonbaar een andere positie in de lettergreep, en bij hw- is de h dus weggevallen. Dan valt op dat kwelen en kweren allebei termen zijn die een geluid uitdrukken; ik weet niet of je kunt zeggen dat ze klanknabootsend zijn, maar hier lijkt me iets aan de hand. Dus blijft alleen ‘kweren’ over, en dat is in zijn eentje niet echt een bewijs dat er met het veel frequentere kwemen niet iets gebeurd kan zijn.
Olivier van Renswoude zegt
Onder die strenge voorwaarden vallen *kweraną en *kwernuz ook af (alsmede *kwerkō ‘keel’, *kwerruz ‘rustig’, *kwerþrą ‘aas’ en *kwerþrą ‘stuk, lap’), want bij mijn weten werd de /r/ in de onderhavige tijd overwegend alveolair uitgesproken. Doch [θ] en [ð] vallen daar niet onder, dus dan houden we *kweþaną ‘spreken’ (oe. cweþan, os. quethan, ofri. quetha, ohd. kwedan, on. kveða). In het Middelhoogduits vinden we behalve queden ook quoden en koden, maar dat is dus veel later en in zeer beperkt bereik.
Het wegvallen van /h/ voor /w/ (aan het begin van woorden) gebeurde in de meeste dochtertalen lang na het voorkomen van de *kum-vormen. Dan kunnen we onder de voorwaarden nog een vergelijking maken met *hwehlą ‘wiel’ en diens nevenvorm *hweglą. Bij de voortzettingen daarvan is evenwel geen ontwikkeling naar *ho- waar te nemen.
Ik vraag me af hoe sterk de reden is om alle vormen met alveolair(en) uit te sluiten van vergelijking, maar hoe dan ook zou een vroege, wijdverbreide ontwikkeling van /we/ naar /u/ (en dan /o/) in het beste geval zeldzaam zijn en m.i. onwaarschijnlijk.
Marc van Oostendorp zegt
Ik geef toe dat mijn verhaal nu erg ingewikkeld wordt. De vraag is of dat ingewikkelder is dan het alternatief.
Freek Van de Velde zegt
Historische noot: de reden waarom er geen w staat in het participium is dat daar een nultrap gebruikt wordt, waardoor de w gevocaliseerd is tot ‘u’ (korte oe-klank), later tot o. De w en de u waren allofonen.