Wat betekent nu? Het lijkt op het eerste gezicht altijd te verwijzen naar de tijd wanneer je spreekt, zeggen de taalkundigen Una Stojić en Daniel Altshuler in een nieuw artikel. Vergelijk maar eens de volgende twee zinnen:
- Vorige week hoorde ik dat er een aardbeving zou zijn.
- Vorige week hoorde ik dat er nu een aardbeving zou zijn.
Met de eerste zin zeg ik dat ik de mededeling hoorde ‘er komt een aardbeving’. Wanneer die aardbeving er precies was of zou zijn, blijft in het midden. De aardbeving kan op het moment van spreken al achter de rug zijn of nog op handen. Maar in de tweede zin ging de bewering die ik vorige week hoorde over het moment van spreken.
Toch klopt dat niet precies, laten Stojić en Altshuler zien, aan de hand van de volgende voorbeelden (uit Engelstalige literatuur die ik hier vertaal):
- Binnen een paar minuten kwam een grote mannetjestijger – later zou blijken dat het ging om Buddha Bapp – vanachter een paar rotsblokken en struiken en ging naast haar op een open plek liggen. De vrouwtjestijger stond nu op alsof ze half verdoofd was. (Wild Experiences, Gupta.)
- Faith en Hope zaten allebei op de gepleisterde richel die door het gat in het plafond was ontstaan. Na elkaar gooiden ze zich naar voren en vlogen naar buiten. De kamer was nu leeg. (One Pill Makes You Smaller: A Novel, Dierbeck)
- Hij stopte met praten met zijn vrienden omdat hij nu een belangrijke politicus was die zich niet wilde mengen met het plebs.
Dit zijn allemaal fragmenten van verhaaltjes die zich afspelen in het verleden en nu verwijst naar een moment in dat verleden, niet naar het moment waarop het verhaaltje verteld wordt.
Verwijzen
Het gaat, zeggen Stojić en Altshuler, ook niet echt om een verwijzing naar een moment, een punt op de tijdslijn waarlangs wij ons allen voortslepen, maar om een toestand, ongeveer de situatie die de gesprekspartners het scherpst voor de geest staat. Welke situatie dat precies is, is nog een heel gereken, laten ze in hun artikel zien, maar het komt erop neer dat je in gewone zinnen als de tweede hierboven (van die aardbeving) geen ander relevante toestand hebt na vorige week dan die waarin je je tijdens het spreken bevindt, terwijl in die verhaaltjes steeds eerst een situatie naar voren wordt geroepen waarnaar je dan met nu verwijst.
Zelfs de precieze plaatsing in de zin kan verschil maken:
- Mensen liepen weg. Nu was de kamer leeg.
- De conciërge deed het licht uit. De kamer was nu leeg. [Gek: Nu was de kamer leeg.]
Als nu vooraan in de zin staat, verwijst het naar de situatie die volgt uit het voorafgaande. Vandaar dat de conciërgezin gek is, want je maakt geen kamers leeg door het licht uit te doen. In dat geval zet je nu verderop in de zin, dan beschrijft het een situatie die ongeveer samenvalt met hetgeen in de voorafgaande zin is gezegd.
jandeputter zegt
In zijn boekje ‘Nu gaet Reynaerde al huten spele’ (p. 22-28) heeft F. Lulofs ook aandacht besteed aan het gebruik van het woord ‘nu’ in Van den vos Reynaerde. Lulofs constateert een aantal zaken die op wat Stojić en Altshuler schrijven een aanvulling kunnen zijn:
‘Nu’ structureert een voordrachtstekst in hoofdstukjes. (W. Kuiper ziet dit anders)
‘Nu’ functioneert vak als een cliffhanger
‘Nu’ betrekt het publiek bij het verhaal
Door het gebruik van het woord ‘nu’ verhoogt de verteller de spanning.
Er is wel een belangrijk verschil. De ‘Reynaert’ is een tekst die zich afspeelt in het verleden en waarin de verteller de verleden tijd gebruikt, behalve in verzen die beginnen met ‘nu’, zoals het vers dat de titel gaf aan het boek. De dichter zegt dat het er nu slecht voor Reynaert op het moment dat hij ter dood veroordeeld is en het lijkt alsof hij zich net het vege lijf kan redden. Het ver beschrijft dus zoals ook Stojić en Altshuler een toestand die niet alleen de verteller het schepst voor ogen staat, maar óók het publiek zich het levendigst inbeelden zou moeten.
Nu heeft Lulofs zijn bevindingen niet vergeleken met andere middeleeuwse gedichten, maar wel met andere handschriften van de Reynaert. Daaruit bleek dat zinnen met ‘nu’ soms vervangen zijn door een grammaticaal ‘correcte’ constructie. Kunnen we hieruit besluiten dat ‘nu’ een woord is wat typerend is voor een orale voordracht? Dan zouden de voorbeelden die Stojić en Altshuler aanhalen nog restanten zijn van een middeleeuwse vertelcultuur.