Die historie van Fortunatus borse in de bewerking van Bernard Fonteyn (3, slot)
Soms komen de toneelstukken (1643) over Fortunatus inhoudelijk overeen met het volksboek (1610) , maar geregeld gaat Barend Fonteyn ook zijn eigen weg. Een groot verschil is de reactie van de sultan wiens wenshoed gestolen is. In het volksboek van 1610 kiest de sultan eieren voor zijn geld: hij stuurt een gezantschap, dat op Cyprus rijkelijk onthaald wordt maar onverrichter zake terugkeert. En Fortunatus organiseert nog jarenlang steekspelen in zijn woonplaats Famagusta, die zijn zoon Andalosia allemaal wint. Fortunatus ‘passeerde zijnen tijt met zijn hoedeken ende met vogelen ende ooc met zijnen sone Andolosia ende met Cassandra, zijn alderliefste huysvrou.’ [fol. F8r]
En zonder verband met de woede van de sultan vervolgt het verhaal op dezelfde pagina:
Als zy nu menich jaere in vreuchden gheleeft hadden, so viel de schoone Cassandra in een sware doodtlijcke siecte, daer zy af sterven moeste, niet tegenstaende dat alle medecijns haer geerne geholpen hadden. Dat was Fortunato so swaren cruys dat hi ooc in een siecte viel ende begost uut te drooghen, afnemende van dage te daghe aen zijn lijf.
De doctoren kunnen hem niet redden, hij geeft zijn zonen nog instructies omtrent beurs en hoed. De zonen verdelen dan de erfenis: Ampedo krijgt de beurs en gaat reizen, Andolosia krijgt de wenshoed en blijft thuis. En daarmee begint het tweede deel van het verhaal.
Dokter Fonteyn
Dat vond Fonteyn een beetje mager: een sultan die met zich laat sollen en een hoofdpersoon die in zijn bed sterft. Fonteyn is een arts, een gifmenger, en hij krijgt dan ook een briljante inval om van Fortunatus’ einde een sterker verhaal te maken. En daarmee, wat het klassieke toneel zo graag ziet, de onderdelen van het verhaal met elkaar te verbinden. De gezanten van de sultan brengen een indrukwekkende Turkse brief mee:
Zoveel losgeld, zonder kosten, dat is een aanlokkelijk voorstel. Maar voordat Fortunatus er goed over na kan denken gebeurt er iets verschrikkelijks:
Fortunatus. Herts lievende Princes den Coningh veel belooft.
Cassandra. Lief Fortunate, ach! hoe draeyt my dus het hooft?
Fortunatus. U hooft mijn waerde ziel? Cassandra. Jae liefste lief, mijn oogen
Branden als’t helsche vyer. Fortunatus. Wel hoe! is ’t licht betoogen?
Siet waer de toorsen sijn dat hier geen van haer brant?
Leonardus. Mijn Heer ’t is hier vol licht. Fortunatus. Mis ick dan mijn verstant?
O neen wat wil die roock? daer komt het licht wêêr schijnen.
Leonardus. Mijn Heeren ’t is geen deegh, hier sijn gebruyckt fenijnen,
Door wat middel, of daet, is my noch onbekent.
Cassandra. Ach! Lief, hoe bang ben ick. Fortunatus. Cassandra ’k ben aen ’t end
Mijns levens, ay meê! Lief den asem wil versticken,
De scharpe hert-aer wurght de spijs-krop ken niet slicken,
De tongh drooght in mijn mont, ’t hart brant my in het lijf,
[Fortunatus beurs, vs. 1688-1700]
De sultan heeft genadeloos, met een acuut dodelijke gifbrief, Fortunatus en zijn vrouw vermoord. Ze worden allebei naar hun graf gedragen. Hun zoon Ampedo heeft geen patholoog-anatoom nodig:
[…] dat de schrand’re doodt uyt ’t leven heeft gerockt
Ons Ouderen gelijck, en in haer hol geslockt
Door ’t bloed-dorstigh Fenijn, dat Babylon bereyde
Onsichtbaer in de Brief, waer door het leven scheyde
Most, en de waerde ziel verhuysen uyt haer kluys,
[Fortunatus beurs, vs. 1812-1816]
Andolosia verkleedt zich voor de Engelse prinses
Wat de zoons betreft volgt Fonteyn in grote lijnen het volksboek, al brengt hij hier en daar een komische noot aan. Andolosia gaat op reis met de beurs, Ampedo blijft thuis in Famagusta met de wenshoed. Het spreekt vanzelf dat Andolosia daarmee de hoofdpersoon wordt van het tweede deel van het volksboek, en van het tweede toneelstuk: Fortunatus soonen. Hij komt aan het hof in Engeland, waar hij met zijn onuitputtelijke geldvoorraad de jaloezie en de niets-ontziende hebzucht van de koninklijke familie opwekt. Als ze merken dat Andolosia verliefd is op Agrippina, de prinses, smeedt de koningin het volgende plan: Agrippina zal hem naar haar slaapkamer lokken onder belofte van vleselijke wederliefde, hem dronken voeren, van zijn beurs beroven en op straat gooien. Zo gezegd, zo gedaan en als Andolosia uit zijn coma ontwaakt kan hij niets anders doen dan thuis de wenshoed gaan halen om de beurs terug te krijgen. Inmiddels zijn wij getuige van een knallende ruzie in de koninklijke familie – van wie is de beurs nu?
Agrippina. Heer Vader, hier in sijn veel Koninckrijcken schuyl.
Koningin. ’k Bid’, Agrippina Lief, wilt die uw’ Moeder schencken.
Koning. Haer Vader, Koningin, sal sy daer meê gedencken,
Wel wetende dat hem soodanigh is van nood’
Tot welstant van het Rijck, en tot den Oorlogh groot:
Die hy niet machtigh is, met weynigh gelt te voeren.
Agrippina. Indien u gelt ontbreeckt, soo sal ick dees ontsnoeren,
En bieden u de handt; u sal ontbreecken niet
De menighte van gelt, steets u de Princes biet,
Tot welvaert van de kroon, het ingewant te deelen:
Maer, selve sal sy met den gelt-sack moeten speelen.
Koning. En of den Koningh, u Heer Vader, sulcks geboot,
Dat ghy s’ hem geven soudt? Agrippina. ’t Gebod dat waer te groot.
Koningin. Soo doet het, Agrippijn, den Koningh te behagen.
Agrippina. Daer ick mijn frisse jeught en leven om gingh wagen,
Daer schey ick soo niet af. Koning. Wat seght ghy Agrippijn?
Agrippina. Heer Vader dat het werck verweckte schrick in mijn,
Al eer ick haer bequam. Koning. Wat schrick hebt ghy genooten?
Agrippina. Indien hy waer ontwaeckt, mijn bloet had hy vergooten.
Koningin. Hy was te vast in ’t slaep. Koning. Mijn gramschap niet verweckt.
Agrippina. Heer Vader, sonder reên. Koningin. ’k Segh Agrippijn vertreckt.
[Fortunatus soonen, vs. 838-858]
Andolosia komt terug met de wenshoed van zijn broer en vermomt zich als juwelenverkoper. Met oogstrelende juwelen krijgt hij toegang tot de prinses, grijpt haar bij haar arm en wenst zich in de rimboe. Daar neemt hij de beurs en de wenshoed van haar af. Zij is uitgeput, hij plukt appels voor haar:
Agrippina. O Gôôn! ick ben vermoeyt, en al mijn krachten deysen,
Krijgh ick geen lavenis, mijn hert in ’t lijf verbrant.
Andolosia. Daer sien ick Appelen. Agrippina. Krijght my een met uw’ hant,
Op dat haer vochtigh sap mijn herde tongh mach sachten.
Andolosia. Berghe mijn Juweelen eens, en wilt een weynigh wachten
Tot ick ben op de boom, daer, set mijn hoet op ’t hooft,
Soo valt die my niet af. Dit is een kostel ooft
Princes.
Agrippina. Ach! Hemel, wilt my togh weerom in Eng’lant stieren.
Andolosia. Wenscht niet, hout op, ick kom; mijn Hoet, ick ben die quijt;
En sy is in het Hof in sulcken korten tijdt
Gevlogen met mijn Hoet, helaes! wat mijn bejegent.
[Fortunatus soonen, vs. 1064-1075]
Zo gaat het door zijn domheid en achteloosheid helemaal mis. Andolosia blijft alleen achter in de wildernis. Hij eet betoverde appelen waardoor hij enorme horens op zijn voorhoofd krijgt, doodongelukkig ontmoet hij een kluizenaar die een appelsoort met tegengif aanwijst. Daar ziet hij een nieuwe kans. Hij reist de prinses achterna en vermomt zich opnieuw, nu als een fruitboer die spreekt als een buitenlandse kramer:
Andolosia. Se koop, se koop goe koop de App’le van Damasco,
Se maeck de fray troni com of se was gewasco.
Koning. Wat of die Huysman roept? ick ken hem niet verstaen.
Koningin. Het schijnt een vreemdelingh met Appelen gelaen.
Andolosia. Fil se Genae wat koop: se kijcke fry te dege.
[Fortunatus soonen, vs. 1173-1177]
Hij verkoopt de prinses de betoverde appels en op haar voorhoofd groeien horens. In paniek zoekt het hof een geneesheer, en jawel: daar staat Andolosia weer klaar, voor de derde maal verkleed, nu als dokter. Onherkenbaar door het namaak-Duitse taaltje dat hij uitslaat:
Andalosia. Las schen! gaar wol bedacht. Eerstlich soo must ich munt,
Oder was geld von der Princessen hand entfengen;
Die kostel Medicin is ’t sonst nicht zu erlengen;
s’Ist uber massen guth, und kostet ein gros gelt.
[Fortunatus soonen, vs. 1346-1349]
Tijdens het consult grijpt hij de wenshoed, verdwijnt met de prinses weer naar de jungle en eist daar ook zijn beurs terug. Eind goed, al goed, voor deze keer.
De moraal
En dan genieten de broers van hun pensioen. Maar niet voor lang. De afloop is anders dan in het volksboek, waar Andolosia in een gevangenis op een eiland gruwelijk wordt vermoord. Op het toneel vermoorden twee Cypriotische edellieden hem – en vervolgens, uit wederzijds wantrouwen, elkaar. Het is een parodie op de ridderroman. Daarop sterft Ampedo van verdriet, waarna de broers bij hun ouders begraven worden. De koning van Cyprus neemt gretig de enorme erfenis in beslag, en daarmee is het verhaal uit.
Een expliciete moraal geeft het volksboek niet. De lezer van het toneelstuk krijgt wèl de ethische consequenties voorgeschoteld. Aan het eind is dus iedereen dood, en nog ongelukkig ook. Hoe komt dat? Daaruit vloeit de les die Barend Fonteyn zijn lezers voorhoudt voort: als je mag kiezen wat je van Fortuna krijgt, neem dan geen geld maar wijsheid. Had Fortunatus dat maar gedaan! Boven de scène waarin hij de rijkdom krijgt van Fortuna staat ook Providentia bij de personages. Zij spreekt daar niet, maar zij moet wel de persoon zijn die met afgewend hoofd en waarschuwend opgestoken vinger op de titelpagina staat afgebeeld. Fonteyn geeft Providentia, de wijze zuster van Fortuna, het slotwoord met een conclusie die in de rederijkerskamer ‘In liefde bloeyende’ wel in goede aarde moet zijn gevallen:
Dus wel bedenckt hoe dat den mensch,
Tot onluck streckt sijn g’luckens wensch.
Wel luckigh dan, die door ’t verstant,
En rijp beraet ontbind de bant
Van ’t aerdtsch, en sich met kleynheydt moeyt,
Op dat hy nae, In Liefde bloeyt.
[Fortunatus Soonen, vs. 1779-1784]
Bernard Fonteyn: Fortunatus beurs en wensch-hoedt en Fortunatus soonen, op en onder-gangh (beide 1643) staan bij Ceneton. De tekst van het volksboek, uitgegeven door Willem Kuiper, staat op de site van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren in Gent, en er zijn scans van het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. De eerdere afleveringen van dit drieluik verschenen op 25 juni en 2 juli j.l.
Laat een reactie achter