
hassebassie zelfstandig naamwoord ‘borrel’.
Oudste vindplaatsen en betekenissen: Nieuwnederlands een hassebassie [1900; Preanger Bode; en in: Het Volk], Die aageste fan Putte het een jaor of faaf terug, hier twei huise om de hoek, een klaan tapperaatje gehat, waor ik soa nou en dan es een hassebassieinnam [1941; WNT], “Nee nee, géén keiltje. Koffie!” riep de ander afwerend. “Voor mij geen schavuitenwater meer. Ik ben klaar met de hassebas”. [1962; WNT].
Volgens WNT wordt het woord in de negentiende eeuw voor het eerst aangetroffen in Nederlands-Indië. Hollandse soldaten gebruikten het daar voor ‘glas jenever’. Vandaar zou het dan in het Bargoensen in de volkstaal zijn overgenomen. Samen met onder andere neutje behoort hassebassie tot de bekendste borrelnamen. In het begin van de twintigste eeuw werd het in verschillende Bargoense woordverzamelingen opgenomen. Het is ook door veel schrijvers gebruikt. Zo schreef Israël Querido in 1922 in zijn roman Manus Peet:
Telkens zag hij […] happige mannen en vrouwen en opgeschoten jongens schuw rondgluren of brutaal grabbelen in modder en straatvuil van goten, rond stoepen en uitwasemende stalletjes, denkende een verloren dubbeltje aangeschoten te hebben voor een stiekem hassebassie.
De verkorte vorm hassebas is onder meer te vinden in een gedicht uit 1956 van de Rotterdamse schrijver Willem van Iependaal:
Hij gaf om meiden en een geintje
Z’n saffiaan en hassebas
En zei, dat leven aan een lijntje
Alleen voor loopse poedels was!
De herkomst van deze borrelnaam was lange tijd duister. Enno Endt, samensteller van een belangrijk Bargoens woordenboekje, stelt dat de in Zuid-Holland aangetroffen vorm heissebeissie wel eens de oorspronkelijke benaming zou kunnen zijn. Dit zou dan mogelijk een verbastering zijn van heitje ‘kwartje’ en beissie ‘dubbele stuiver, dubbeltje’. Het woord zou dan van oorsprong een prijsaanduiding zijn. Dit lijkt echter niet erg waarschijnlijk. In de eerste plaats is ‘kwartje-dubbeltje’ een dubbelzinnige en dus onwerkbare prijsaanduiding (voor 35 cent bestond in de dieventaal een ander woord). Nog belangrijker is echter dat een borreltje veel goedkoper was, toen hassebassie in zwang kwam. Voor drie cent had je een kleintje, voor tien cent een joekel.
Veel waarschijnlijker is daarom dat hassebassie teruggaat op het inmiddels verouderde werkwoord hassebassen ‘kibbelen, harrewarren, vinnig kijven’: die sy noyt met al haer hassebassen hebben connen (hoe wel willen) om-stooten [1611; Adolphus Venator, Een claer en doorluchtich vertooch van d’Alckmaersche kerkelicke gheschillen]. Het is vermoedelijk een alleen in het Nederlands voorkomend woord; mogelijk een soort van geredupliceerde vorm van bassen ‘blaffen’. Dit naamgevingsmotief komt internationaal in verschillende borrelnamen voor. In het Nederlands en Vlaams bij kissebis, knokolie, querelleen twistdrijver, in het Duits bij Krakeelwasser en Krawallwasser, en in het Frans onder meer bij brouille-ménage, letterlijk ‘huwelijksverstoorder’. Slechte wijn werd vroeger wel kijfwijn genoemd.
Literatuur
Enno Endt en Lieneke Frerichs (1982), Bargoens woordenboek, Amsterdam.
Ewoud Sanders (1997), Borrelwoordenboek: 750 volksnamen voor onze glazen boterham, Den Haag.
Laat een reactie achter