Onbegrip begrepen
40 taalfilosofische gesprekken over communicatie (deel 20)
– Wat ik aan de vorige keer over de onzekerheidsrelatie van Heisenberg heb overgehouden, is zo ongeveer dit: Je wilt iets benoemen, iets in je bewustzijn, wat dat ook maar mag zijn. Maar zodra je aan dat ‘iets’ een woord geeft, zorgt dat woord ervoor dat je andere aspecten uit dat ‘iets’ niet meer onder woorden kunt brengen. Want dat ‘iets’ is al bepaald door dat ene woord.
– Ja, en eigenlijk is het nog ingewikkelder. Het gaat niet om onzekerheid, maar om onbepaaldheid. Natuurkundigen gebruiken wel het volgende beeld. Stel dat ik niet weet of een handschoen een linker- of rechterhandschoen is, dan is het zo dat die handschoen pas een linker- of rechterhandschoen wórdt, wanneer ik dat waarneem. Maar dat volg ik zelf ook niet, dus kan ik er ook niet meer over zeggen.
– Waarom begin jij dan toch over onzekerheid en nu ook over onbepaaldheid?
– Omdat het volgens mij sterk lijkt op wat jij vertelde over je innerlijk proces van woordkeuze, over dat vage iets dat in jou opkomt, en waaraan jij woord wilt geven. En het helpt mij trouwens ook om een beroemde uitspraak over taal enigszins te begrijpen. De uitspraak is afkomstig van de Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot uit de eerste helft van de vorige eeuw, een grootheid in de literatuur, en ook Nobelprijswinnaar. Eliot vergelijkt taal met licht, gebroken licht:
Speech is but broken light upon the depth of the unspoken.
T.S. Eliot
– Mooi gezegd. Maar dit is toch ook weer een vage metafoor. Daarover hebben we al eerder gesproken.
– Ja, maar denk nog eens aan die man in dat mistige park die je hier en daar ziet opdoemen onder een lantaarnpaal. Dan krijgt zo’n uitspraak wel een prachtige veelkleurige diepte.
– Goed, daar probeer ik dan mee te leven, met zo’n man-in-mist-metafoor. Maar die onbepaaldheid, dat een handschoen pas een linker- of rechterhandschoen wordt als je hem waarneemt, dat is toch onbegrijpelijk! Dat is toch contra-intuïtief! Of vriendelijker gezegd: dat blijft toch mysterieus?
– Toch hebben dichters en schrijvers ook vermoedens over die onbepaaldheid in taal. Dat je iets kunt opdelven uit datgene wat niet kenbaar is, en dat je dan pas weet wat je ongrijpbaar niet kunt weten. Maar misschien wordt het wel duidelijker wanneer we kijken hoe het gaat als je schrijft.
– Oké, want als ik wil nagaan wat er gebeurt als ik spreek, gaat alles wel erg snel in mijn hoofd.
– Elke schrijver herkent de situatie dat je een zin hebt geschreven, en al schrijvend ontdekt, dat je het toch anders moet zeggen. Maar als je dan een andere zin hebt geformuleerd, zie je dat ook dat niet precies is wat je wilt zeggen.
– En wat zeggen schrijvers daar dan over?
– Ik heb een tijdje lang citaten over schrijven verzameld uit romans die ik toevallig las.
– Geef eens een voorbeeld.
– Dit citaat komt uit een roman van Erwin Mortier, waarin hij schrijft over het alzheimerproces van zijn moeder, en over de uitdaging om vervagende herinneringen op te schrijven. Hij zegt dan op een gegeven moment:
Met schrijven ben ik pas echt begonnen, vermoed ik, toen ik ging beseffen dat de woorden op hun best zijn wanneer we ze als minuscule kompasnaalden kunnen laten trillen op die ongrijpbare magneetvelden die iemands gehele ‘zijn’ uitmaken.
Erwin Mortier, 2011:184
– Weer zo’n metafoor! Heel mooi hoor, maar wat moet ik daarmee? Wat ‘communiceert’ zo’n metafoor nu precies?
– Ja, dat is lastig te benoemen. Maar is de sprong zo groot van lantaarnpalen in een mistig park die een wandelaar belichten naar het trillen van kompasnaalden op een magneetveld? Mortier gebruikt ook het prachtige beeld van de patronen die ontstaan in ijzervijzel op een vel papier als je er een magneet onder houdt.
– Ook dit vergt veel hersengymnastiek. Op zijn best gezegd is dit ‘mooi gestamel’.
– Grappig, de roman waaruit dit citaat afkomstig is heet Gestameld liedboek.
Deze serie verschijnt op maandag, donderdag en zaterdag in de zomermaanden. Commentaar is uiteraard bijzonder welkom. Reacties worden verwerkt in een mogelijk vervolg op deze serie
TUSSENMENS zegt
Schrijver Nietzsche: Op een absurd vroeg tijdstip, toen ik zeven was, wist ik al dat geen menselijk woord mij ooit zou bereiken: heeft iemand mij daar ooit bedroefd over gezien?
wijnand steemers zegt
zodra iets benoemd is, mag het niet meer helemaal waar heten, gezien de duistere oorsprong van woorden
Robert Kruzdlo zegt
Zo duister is de oorsprong van de woorden voor mij niet! Wel voor de ander die de miscommunicatie wil oplossen in eindeloze belevingen van uitleggen.
“Heeft u dat begrepen hoor ik Renkema repeteren, en keer op keer heeft u het begrepen, dat ik denk, – nu ik eraan terug denk – dat hij hét alleen heeft begrepen. heeft u het begrepen?”
Robert Kruzdlo zegt
Terugdenk…, moet er staan. Heeft u het begrepen, is ook terugdenken.
Robert Kruzdlo zegt
En je dan afvragen waar de ogen in het brein zitten waardoor we kunnen zien in onze dromen? Dit voorbeeld wil helpen: (…) “.. voorwerpen je van verre, zoals Epicurus beweerde, volmaakte schijnbeelden toezenden die zowel hun uiterlijke vorm als hun verborgen aard onthullen. Je vangt uitsluitend tekens, aanwijzingen op, en distilleert daar een vermoeden uit, hetgeen wij ‘zicht’ noemen. Maar dat hij kort daarvoor met behulp van allerlei dwalingen datgene had benoemd wat hij meende te zien, waarbij hij in woordvorm herschiep wat het nog vormeloze hem ingaf, was voor hem de bevestiging dat hij zag. En hoewel wij het betreuren dat we veel zekerheden moeten ontberen, hebben we wel de zekerheid dat alle dingen ons voorkomen zoals ze ons voorkomen, en dat het onmogelijk niet volkomen waar kan zijn dat ze ons waarlijk zo voorkomen.”
Umberto Eco, Het eiland van de vorige dag Amsterdam: Ooievaar, 2001
Eugène zegt
Eigenlijk is dit een reactie op een eerdere aflevering over het “niet exact onder woorden kunnen brengen van je gedachten”.
Het wordt mogelijk nog interessanter als je iets wel in de ene taal, maar niet in de andere taal weet te benoemen. Je bent in je hoofd op zoek naar het woord of de woorden die het beste van toepassing zijn op de gedachten op dat moment, en dan schiet dwars door de Nederlandse gedachten een (in mijn geval) Pools woord door mijn hoofd dat veel beter past op wat ik wil zeggen.
In uw taalfilosofische gesprekken beperkt u zich tot het Nederlands, de toren van Babel daargelaten, waaruit je zou kunnen opmaken dat om je gedachten over te brengen naar de ontvanger, elke taal een andere weg kiest om van A naar B te komen. Elke weg heeft een aparte lengte, wat zich uit in het aantal woorden van de boodschap. En elke weg loopt ook door een uniek landschap: hoe mooi of hoe treffend wordt iets verwoord?