Op de Facebookgroep Leraar Nederlands fulmineerde laatst iemand over “de kranten”, die “het allemaal fout doen” door zinnen met een nevenschikkend voegwoord te laten beginnen.
Dat is een beetje een gekke klacht van een leraar Nederlands, want verreweg de bekendste eigenschap van nevenschikkende voegwoorden is nou juist dat je die dingen tussen twee zinnen in kunt zetten. Dan staan ze automatisch ‘aan het begin van’ (of, nog correcter geformuleerd: ‘voor’) een van die zinnen.
Twee betekenissen van het woord ‘zin’
Maar dat is een beetje flauw opgemerkt van mij, want zin is een woord met verschillende betekenissen. Hierboven heb ik het gebruikt in de betekenis ‘in de hersenen aangemaakte mededeling bestaande uit een gezegde en eventueel aanvullende zinsdelen’. De klagende collega bedoelde er waarschijnlijk een typografische eenheid mee: een reeks geschreven woorden die begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken, uitroepteken of beletselteken (en misschien zijn er nog wel meer leestekens die als zinsafsluiter kunnen dienen).
Dat zin meer dan één betekenis heeft, is verwarrend, niet op de laatste plaats voor leerlingen, en aan die verwarring moet je als leraar iets doen. Een van de dingen die je in ieder geval moet doen, is dat je bij het ontleden de daarvoor relevante betekenis van zin hanteert. Onze hersenen maken zinnen aan met een centrale mededeling – het gezegde, dat kan congrueren met een zinsdeel dat we onderwerp noemen, het kan zinsdelen oproepen en die noemen we dan voorwerpen en er kan nog extra informatie worden toegevoegd in zinsdelen die we bepalingen noemen.
Wat ontleed je?
Als je probeert om de typografische eenheid zin met die termen te ontleden, gebruik je het verkeerde instrumentarium. Dan doe je net zoiets als de biologieleraar die z’n leerlingen een badeentje laat ontleden: snavel, oogjes en staartje zijn er net als bij een uit het ei gekropen eend nog wel aan te benoemen, maar een lever ontbreekt op mysterieuze wijze en de leerlingen zouden zomaar kunnen concluderen dat eenden een piepmechanisme hebben. Je kunt een typografische zin ook best ontleden, maar dan heb je termen nodig als hoofdletter, punt en spatie.
De collega op Facebook zei dat er “niks nevenschikkend gevoegd wordt als je de zinnen met en of maar of want begint”. Bedoeld werden zinnen in de typografische betekenis, zoals de zin na de eerste punt in het volgende voorbeeld:
- Jan schildert het plafond. En Piet houdt het trappetje beet.
De termen nevenschikken en voegen uit het begrippenapparaat van de ontleding van hersenzinnen worden toegepast op een zin als typografische eenheid. Dat leerlingen “er vervolgens niks meer van snappen”, zoals de collega schrijft, is geen wonder. Er is een scalpel in een badeendje gezet.
Irrelevantie van typografie voor de grammaticale ontleding
Voor het benoemen van onderdelen van zinnen als producten van de hersenen – het grammaticale ontleden – maakt het niet uit hoe je ze noteert. Als illustratie daarvan staan hieronder steeds dezelfde twee hersenzinnen schriftelijk weergegeven, elke keer met het nevenschikkende voegwoord en ertussen.
- 1. Jan schildert het plafond en Piet houdt het trappetje beet.
- 2. Jan schildert het plafond. En Piet houdt het trappetje beet.
- 3. Jan schildert het plafond – en Piet houdt het trappetje beet.
- 4. Jan Schildert Het Plafond En Piet Houdt Het Trappetje Beet
- 5. jAn sGildeRd uT pLaFon & PiEt HauT uT trApPeTjE bEeT
In voorbeeld 1 zien we de conventioneelste schriftelijke weergave van de twee hersenzinnen, namelijk als één typografische zin. De collega op de Facebookgroep wil leerlingen die typografische conventie laten hanteren.
In voorbeeld 2 staan de twee hersenzinnen als twee typografische zinnen genoteerd. Dat is ook geen onconventionele weergave, maar ze is wat informeler en ze wordt vaak gebruikt om bij de lezer de gedachte aan een spreekpauze of aan een verrassende wending op te roepen. De kritiek van de collega uit het begin van dit stukje was gericht op deze typografische conventie door kranten.
Of de twee hersenzinnen in 3 nou als één typografische zin of als twee zijn weergegeven, weet ik eigenlijk niet. Eindigt een typografische zin met een gedachtenstreepje? Ik zou niet weten of iemand de typografische zin zo strak heeft gedefinieerd.
Bij voorbeeld 4 en 5 zijn de twee te ontleden hersenzinnen helemaal niet als typografische zinnen weergegeven.
Twee verschillende taken van de leraar Nederlands
Een leraar Nederlands heeft als taak om leerlingen typografische conventies te leren hanteren. Binnen het kader van zulk onderwijs kan een leraar z’n leerlingen – afhankelijk van hoe streng of dat z’n normen zijn – sommige van de vijf bovengenoemde voorbeeldweergaven aanleren en andere juist afleren. Daarbij is het typografische begrip zin een nuttig hulpmiddel.
Een andere taak van de leraar Nederlands is om z’n leerlingen inzicht te laten opdoen in de manier waarop we in ons hoofd zinnen vormen, namelijk door een gezegde te combineren met zinsdelen met hun typerende eigenschappen. Hoe zulke zinnen weergegeven worden, maakt in het kader van zulk onderwijs niet uit. Je kunt ze noteren zoals in voorbeeld 1, 2, 3, 4 of 5. Of je kunt ze voorlezen, met een Gronings, Antwerps of Paramariboos accent. Je kunt ze de leerlingen ook met hun vingertoppen in braille van een balkje laten afvoelen. Je kunt ze ze in morsecode laten horen, je kunt ze in Cyrilisch of Arabisch schrift aanbieden en je kunt Jan Smit vragen om ze voor te zingen – het maakt allemaal niet uit. Zolang iemand de codering begrijpt en de hersenzin door middel van inner speech weet te reconstrueren, kan ie proberen te achterhalen waar het gezegde zit en welke zinsdelen er nog meer in zitten.
En nu verder
Ergo: natuurlijk wordt er iets “nevenschikkend gevoegd” in de reeks van twee hersenzinnen ‘Jan schildert het plafond. En Piet houdt het trappetje beet’, hoe je die ook typografisch weergeeft. Natuurlijk begint de tweede hersenzin met en – of, nog correcter: natuurlijk staat het nevenschikkende voegwoord en ervóór.
Maar ja, ik heb nou makkelijk praten. Voor jonge leerlingen is het best lastig om te doorzien dat een taalbouwsel in je hoofd en een tekenreeks op papier weliswaar dezelfde naam zin krijgen, maar toch verschillende dingen zijn. Het ‘Ceci n’est pas une pipe’ van Magritte is ook niet meteen voor iedereen begrijpelijk als een blootlegging van ambiguïteit.
Om het leerlingen makkelijker te maken, zouden we eigenlijk twee aparte woorden voor beide genoemde betekenissen van zin moeten hebben. In de onderwijspraktijk is al spontaan het onderscheid tussen klinkerklanken en klinkerletters ontstaan. Zoiets wens ik me ook voor zin. Het kan vast beter dan het hampelige ‘hersenzin versus typografische zin‘ dat ik hier heb gebruikt. Het zou mooi zijn als de leden van de Facebookgroep Leraar Nederlands hun creativiteit eens voor een nieuw, didactisch bruikbaar begrippenpaar wilden aanwenden.
Laat een reactie achter