Waterland
Neem Hollands boer zijn guldens af,
Zijn centen en vierduiten;
Dan houdt hij nog zijn vette klei
En staat er bij te fluiten.
Neem Hollands boer zijn landen af;
Dan houdt hij nog zijn water;
Daar maalt hij toch weer land uit op,
Wat vroeger of wat later.
Neem Holland al zijn dijken weg
En laat het onderloopen;
Geen nood: elk kaasboerinneke
Gaat visschersnetten knoopen.
Neem Holland al zijn boomen weg
Zijn wilgen en zijn peppels;
Dan ruischt nog Hollands windezang
Door ’t riet van sloot en greppels.
Maar neem je Hollands water weg,
Zijn plassen en zijn vaarten;
Dan is mijn land geen Holland meer,
Al staat het op de kaarten.
Dan wordt het duin een woestenij,
Dan dorren al de weiden,
Dan gaat mijn mooie Holland dood,
Omdat het dorst moet lijden.
Johan van Meurs (1888-1945)
uit: Vijf variaties op een Hollandsch thema (1913)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Nellie Vriesema zegt
In het jaarboek 1945 der Rijksuniversiteit Groningen vond ik de volgende informatie over Johan (Hendrik) van Meurs:
MR. JOHAN HENDRIK VAN MEURS
Johan Hendrik van Meurs werd op 25 Juli 1888 te Rijssen in Overijsel
geboren uit het huwelijk van den notaris Mr. Jacob van Meurs met Christina
van Opstall. In-ons Jaarboek 1924—1925 is zijn leven beschreven tot
op de aanvaarding van het ambt op 20 Juni 1925. Ik verwijs naar dit bericht
om ruimte te sparen, maar vul het aan cm te doen zien, hoe troiiw en vast
dit leven koers he.eft gehouden.
Hi) had aanleg ook voor de exacte vakken, maar taal en letteren hadden
zijne liefde. De gymnasiast vertaalde regels van Homerus in nederlahdsche
maatverzen; de student verbond talenstudie aan die van het rechtj was
redacteur van de Vox, en zag in de Gids van 1913 zijne „vijf variaties op
een hollandsch thema” opgenomen, van welke de eerste „Waterland”,
op eene rijmprent herdrukt en op de scholen gezongen, velen heeft bekoord;
Het Biografisch Portaal van Nederland biedt de volgende informatie:
Meurs, Johan Hendrik van, jurist (Rijssen (Ov.) 25-7-1888 – Haren (Gr.) 3-2-1945). Zoon van Jacob van Meurs, notaris, en Christine van Opstal. Gehuwd op 11-8-1915 met Geertruida Jacoba Schuld. Uit dit huwelijk zijn 3 zoons en 1 dochter geboren.
Na het gymnasium in Deventer te hebben bezocht (1901-1906) studeerde hij rechten in Utrecht, waar hij in 1914 promoveerde bij J.C. Naber op een proefschrift getiteld Rechtsgedingen over bepaalde goederen in Oud-Helleense rechten. In hetzelfde jaar legde hij het kandidaatsexamen klassieke letteren af en werd hij leraar klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium in Arnhem. In 1916 vestigde hij zich als repetitor in alle juridische vakken in Utrecht, in 1918 tevens als advocaat; van 1919 tot 1923 was hij advocaat in IJmuiden, daarna repetitor te Bilthoven. In 1921 werd hij toegelaten als privaatdocent in de vergelijkende rechtsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hiernaast bekwaamde hij zich in het Sanskrit, publiceerde gedichten (De Gids van 1913) en schreef hij toneelkritieken in Het Volk en beschouwingen over buitenlandse politiek in De Socialistische Gids. Zijn grote belangstelling voor de Volkenbond, waarvan hij de werkzaamheden elk jaar in Genève enige tijd van nabij volgde, resulteerde o.m. in de brochure De Volkenbond. Zijn werk en betekenis (Amsterdam, 1924. herz. dr. in 1929).
In 1925 werd hij benoemd tot hoogleraar in het Romeins recht en zijn geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen, als opvolger van de in Leiden benoemde J.C. van Oven; een jaar later werd zijn leeropdracht met het Oud-Vaderlands recht uitgebreid. Zijn grote veelzijdigheid stelde hem in staat al zijn collegae aan de Juridische Faculteit, indien nodig, bij colleges en het afnemen van examens te vervangen; ook werd hij in de cursus 1937-1938 tijdens de ziekte van I.H. Gosses samen met G.S. Overdiep tijdelijk met het onderwijs in de geschiedenis belast. Hiernaast zette hij zijn werk op het gebied der buitenlandse politiek voort, doceerde hij aan de school van het Troelstra-oord in Beekbergen en was hij lid van de Staatscommissie voor de burgerlijke wetgeving en bestuurslid van verschillende verenigingen op het gebied der natuurbescherming. Tengevolge van al deze activiteiten heeft hij op het gebied van de rechtsgeschiedenis relatief weinig gepubliceerd, maar wat hij schreef is van hoog wetenschappelijk niveau en verraadt zijn uitzonderlijk brede kennis van de Romeinse en Griekse oudheid en van de historische rechtsvergelijking.
Tijdens de oorlog nam hij op verschillende wijze actief deel aan het verzet tegen de Duitse bezetter. Wegens de razzia’s onder de studenten in begin 1943 legde hij zijn hoogleraarsambt neer. Het laatste jaar waarin hij zich verborgen moest houden, werkte hij aan een regeringsopdracht waarin hij advies uit moest brengen inzake (voorlopige) handhaving dan wel opheffing van de bezettingsverordeningen in bevrijd Nederland. Na twee jaar van onderduiken keerde hij begin 1945 naar zijn huis in Haren terug, zwaar ondervoed omdat hij uit principe had geweigerd zich ten koste van anderen (b.v. via de zwarte handel) van voedsel te voorzien. Korte tijd later overleed hij.
P: Behalve de reeds genoemde werken en afgezien van boekrecensies: ‘De Instituten van Gaius en het Oudhelleensche recht’ in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1 (1918) 246-258; ‘Iniuria ipsi servo facta’, ibidem 4 (1923) 278-298; De verhouding van Romeins en hedendaags recht in het licht der vergelijkende rechtsgeschiedenis (Groningen, 1925). Inaugurele rede; ‘Patres conscripti qui fuerint’, in Mnemosyne 55 (1927) 377-385; I.H. Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de Landschap Drente (tot den tijd der Republiek), [ed. Maria Hartgerink geb. Koomans en J.H. van Meurs]. (Groningen, 1941); ‘De rangorde van de erfgenamen bij versterf van het oude Drentse recht tot het Landrecht van 1614’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 40 (1972) 119-181.
L: Jaarboek der Rijksuniversiteit te Groningen 1945, 48-50; Nederlands Juristenblad 21 (1946) 40-41.
A.S. Hartkamp
De dichter had zich goed verstopt, maar liet zich toch vinden (op het internet)
Vriendelijke groet, Nellie Vriesema
Gé de Boer zegt
Als “taal-eter” kwam ik onlangs het vers “Waterland” tegen, met de reactie over Johan van Meurs, in zijn hoedanigheid als dichter des vaderlands essentie.
Het bracht me een aantal regels van een ander gedicht in herinnering, uit een ver verleden:
Het regent, maar wat raakt me dat/
Mijn handen in mijn zakken/
Mijn kraag omhoog, mijn jekker dicht/
En met het vrolijkste gezicht/
Lap ik de regen aan mijn hakken
…..
Het regent, maar wat raakt me dat,
Al waren het oude wijven/
Ik plooi mijn lippen, en ik fluit/
De regen en de flauwerds uit/
Die daarvoor binnen blijven
…..
Ondanks internet is het me niet gelukt te achterhalen van wie dit (vast onvolledig aangehaalde) gedicht is. Door “Waterland” kwamen de regels bij me boven. Het heeft een aantal dingen gemeen, in onderwerp en stijl. Anderzijd kan ik niet uitsluiten dat het hier om een parodie gaat – maar ook dan blijft de vraag naar de auteur.
Ik hoop dat wie het weet het (me) ook wil zeggen