En in de hertaling van Gerrit Komrij
“Dit boek”, schrijft uitgever Coen Peppelenbos in het nawoord van de nieuwe uitgave van De abele spelen in de hertaling van Gerrit Komrij, “is in eerste instantie bedoeld als een eerste kennismaking voor leerlingen en studenten die geënthousiasmeerd willen worden door de verhalende kracht van deze teksten”. Om die reden heeft de uitgeverij gekozen voor een kale uitgave: geen voetnoten, geen commentaar, geen lange inleiding, enkel het hele korte nawoord, en verder: op de linkerbladzijden het Middelnederlands en op de rechter de hertaling van Komrij.
Waarom die middelnederlandse teksten er dan eigenlijk ook bijstaan, is me niet helemaal duidelijk. Als de nadruk moet liggen op de verhalen, zijn Komrijs teksten dan niet genoeg? Hoe dan ook is het heel fijn dat Komrijs hertalingen weer beschikbaar zijn, want ze zijn steengoed. Dit is het derde deel in een serie hertalingen waarin eerder Reinaert de Vos door Ard Posthuma en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan van Michelle van Dijk verschenen.
Ik wil ooit een studie doen naar de verstechniek van Komrij. Hij provoceerde een beetje in zijn debuut door klassieke vormen te gebruiken, maar eigenlijk waren die vormen vrijwel nooit klassiek: in plaats van het veertienregelige sonnet werd het twaalfregelige gedicht zijn standaardvorm, en het metrum zweemde naar de vijfvoetige jambe, zonder dat het ooit een volmaakte pentameter werd. Vooral dat zwemen heeft me altijd mateloos geïntrigeerd.
Zijn vertalingen en hertalingen zijn daarbij zo mogelijk een nog interessanter deel van het oeuvre. Hij vertaalde een groot deel van het werk van Shakespeare in ‘blanke verzen’. Mijn indruk is dat die metrisch regelmatiger zijn. De vertalingen van De abele spelen zijn zelfs nog regelmatiger dan het origineel. In dat laatste zijn de verzen zo’n acht tot tien lettergrepen lang. We weten niet zeker waar het Middelnederlands klemtoon legde, maar het is onwaarschijnlijk dat er een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen legde in passages als de volgende (uit Gloriant):
Rogier
Jaic, vrouwe, bi Tervogan,
Hets een man van hogher weerde.
Ic weet wel, dat op die eerde
Sijns ghelike niet en leeft,
Noch die wereld binnen en heeft
Van scoenheden noch van hoghen moede.
Hi es een man van edelen bloede,
Rijc van haven, groet van gheslachte
Ende edel van gheboren van groter machte,
Ende die oec hout een rikelijc hof.
Ic en hoerde nie soe groten lof
Gheven als men gheeft Gloriant.
Hi es te male een coen wigant.
Ende ontsien van allen man.Florentijn, die maghet
Rogier, Rogier, nu segt mi dan:
Wat groeten heeft hi mi ghesent?
Het rijm is in de abele spelen, zoals hier, nagenoeg perfect. Een bijzonderheid is dat rijmparen heel vaak, zoals hier, verdeeld worden over een beurtwisseling: Rogier eindigt met man en Florentijns eerste regel eindigt op dan. Nog bijzonderder vind ik dat die rijmparen ook vaak scenewisselingen omsluiten: als iemand iets zegt, dan ergens anders naartoe gaat en dan weer wat zegt, dan rijmen de laatste zin van de eerste scene en de eerste van de tweede scene meestal op elkaar. Rijm is het bepalende poëtische middel in deze teksten.
Komrij doet ongeveer het omgekeerde van de oorspronkelijke dichter(s). Zijn metriek is veel regelmatiger (een jambische tetrameter) en zijn rijm juist veel vrijer:
Rogier
Jawel, mijn Vrouwe, bij Tervogan,
Het is een man van grote waarde.
Ik zag geen man op deze aarde
En die nu op de wereld wandelt,
Die hem evenaren kan
In schoonheid en in fiere moed.
Hij is een man van nobel bloed,
Uit een vermaard en rijk geslacht,
Hoog van komaf, met grote macht,
En ook houdt hij een weelderig hof.
Aan niemand hoorde ik ooit zo’n lof
Toezwaaien als aan Gloriant.
Hij moet een koene held zijn, want
Hij wordt geëerd door iedereen.
De maagd FlorentijnRogier, Rogier, zeg me meteen:
Wat voor een boodschap zond hij mij?
Ieder abel spel wordt in het handschrift gevolgd door een klucht. Daarin is het rijm nog steeds vrij precies, maar toch iets vrijer. Bijvoorbeeld in de beginmonoloog van De busblazer rijmt dammen of wannen. De regels variëren nog wat meer in lengte:
Ic ben oec een molder ende can malen,
Ic can oec wel borghen ende qualijc betalen,
Ic can roden ende hacken,
Ic can brouwen, ic can backen,
Ic can dijcken ende dammen,
Ic can derschen ende wannen;
Noch canic vele dincs meere.
Bij Komrij is het in de kluchten juist het metrum dat vrijer wordt, terwijl het rijm iets preciezer is:
En ik ben een mulder die ook kan malen.
Ik kan ook goed lenen en slecht betalen.
Ik kan rooien en houtjes hakken.
Ik kan brouwen, ik kan bakken.
Ik kan dijken en dammen aanleggen
En dorsen en wannen en niet te zetten
Zovele bezigheden meer.
Ik heb dit allemaal niet gekwantificeerd, maar dit lijkt me de generalisatie: in de abele spelen waren rijmen de enige manier om het einde van een regel te markeren. Omdat de kluchten wat losser, misschien wat spreektaliger, waren, kon het rijm wat losser gemaakt worden. Voor Komrij was het metrum het bepalende element en het rijm meer een accessoire. Daarom varieerde hij juist in deze vertalingen tussen abel spel en klucht met het metrum.
Ton Harmsen zegt
Het middelnederlandse vierheffingenvers bevat vier klemtonen en daartussen variëert het:
Ic gróét hu cóninc ende hébbe récht
En hádde nye cóninc éénen knécht
Só ghetráúwe jéghen hém
Als íc oyt wás énde bém.
En zo ook:
Ic cán oec wel bórghen ende quálijc betálen,
en
Ende édel ghebóren van gróter máchte,