Er zijn mensen die het taalgebruik van anderen scannen op hele goede morgen, om dan zodra iemand dat daadwerkelijk zegt uit te roepen ‘halve goede morgen!’ en dan in schaterlachen uit te barsten. Die mensen leggen de vinger op een wonderlijke plek in het Nederlands: dat sommige mensen – misschien zelfs wel alle mensen, al durft niet iedereen het toe te geven – het bijwoord heel kunnen verbuigen tot hele. Met sommige andere bijvoeglijk naamwoorden lukt het ook (een erge leuke dag, een ongelooflijke mooie auto), al is er geloof ik wat variatie in wie welk bijwoord nog kan verbuigen.
Hoe dan ook lijkt het altijd om bijwoorden te zijn die een graad aanduiden: zo en zo goed is de morgen. Bijwoorden die in een andere relatie tot het bijvoeglijk naamwoord staan kan niemand verbuigen. Niemand zegt een vermoedelijke goedkope fiets of een tijdelijke goedkope fiets.
Alleen al dat feit laat zien dat er meer aan de hand is dan een willekeurige slordigheid. Er zit systeem in deze veronderstelde fout. De Utrechtse taalkundige Norbert Corver gaat in een nieuw artikel in op deze ‘verbogen intensiveerders”.
Corver wijst er op meer van dit soort beperkingen die laten zien dat de constructie ingewikkelder is dan je van willekeur zou verwachten. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken dat die –e is overgeslagen van het bijvoeglijk naamwoord naar het bijwoord: van goede naar hele. Die woorden staan na elkaar, je weet dat je zo dadelijk moet verbuigen en dus begin je daar nu alvast mee. Maar daar is wel het een en ander tegenin te brengen. Zo vinden we bijvoorbeeld geen constructies als de volgende:
- een maandenlang over zijn toekomst erge twijfelende leerling [uitgesloten]
- een zich al jaren daarop erge verheugende man [uitgesloten]
- een toentertijd door iedereen erge gehate dicatator [uitgesloten]
- een toentertijd door iedereen erge gewantrouwde president [uitgesloten]
Strikt lokaal gezien zijn dit precies dezelfde constructies: erge gevolgd door iets dat op een bijvoeglijk naamwoord lijkt, maar door de context wordt duidelijk dat het hier gaat om deelwoorden, en dus over een iets ander soort erg. En dan kun je kennelijk alleen erg gebruiken.
Je kunt bijvoorbeeld wél zeggen ‘een erge geïnteresseerde’ student, met iets dat ook op een deelwoord lijkt, maar dat bij nader inzien veel meer een bijvoeglijk naamwoord is. Je kunt bijvoorbeeld wel zeggen ‘nóg geïnteresseerdere studenten’, maar niet zo makkelijk ‘nóg twijfelendere leerlingen’ en dat komt doordat trappen van vergelijking bij bijvoeglijk naamwoorden horen en niet bij deelwoorden. Zoals je het voorvoegsel on- en de intensifeerder heel wel voor bijvoeglijk naamwoorden als geïnteresseerde kunt zetten (een ongeïnteresseerde student, een heel geïnteresseerde student) maar niet voor deelwoorden (een ongewantrouwde president, een heel gewantrouwde president).
Dit alles levert duidelijke argumenten waarom zoiets niet alleen maar een ‘domme fout’ is, van mensen die het verschil tussen bijvoeglijk naamwoord en bijwoord niet meer kennen, want voor deze ‘domme fout’ moet je kennelijk behoorlijk kunnen ontleden. Volgens Corver is er dan ook iets anders aan de hand: de –e voldoet aan specifieke grammaticale regels – misschien niet regels die door iedereen geaccepteerd worden, maar daarmee nog wel regels die behoorlijk ingewikkeld in elkaar zitten.
In het bijzonder zegt hij dat de extra –e een expressieve functie heeft, een die vergelijkbaar is met de –e in ditte, datte, ikke en watte. Het verschil alleen is dat de expressieve –e bij bijvoeglijk naamwoorden ‘parasiteert’ op de uitgang dan dat bijvoeglijk naamwoord – je kunt immers niet zeggen ‘een erge mooi huis’, waarin mooi niet verbogen is. Wel zijn er uitzonderingen op die regel: ‘een verdomde mooi huis’ en ‘een verrekte mooi huis’. Het laatste woord is er nog niet over gezegd.
Op Neerlandistiek is eerder over de constructie geschreven door Siemon Reker en Marten van der Meulen.
Laat een reactie achter