Hoe zou L het boek gevonden hebben dat Marita Mathijsen over hem geschreven heeft? Hij (of zij) is voor haar een typische, gemiddelde lezer uit de negentiende eeuw, iemand zoals jij en ik, die de literatuur probeert bij te houden. Zo iemand leest per definitie boeken die middle of the road zijn: de beststellers, niet de experimenten.
Door deze gemiddelde lezer centraal te stellen heeft Mathijsen een alternatieve literatuurgeschiedenis willen schrijven. Ze zet er haar vele talenten voor in: haar geleerdheid en belezenheid, haar vertelvermogen en vertelplezier, en haar inlevingsvermogen. Hoezeer L ook een everyman is, en bovendien voortdurend verandert – van gender, van woonplaats, van sociale status –, aan Mathijsens hand krijg je gaandeweg een gevoel voor L. Ze laat hem bovendien af en toe aan het woord, in net iets anders vormgegeven passages dan de hoofdtekst. Ik vond dat in eerste instantie een beetje gemaakt, maar het overtuigt uiteindelijk wel. Je zou bijna zeggen dat er aan Mathijsen een romanschrijver verloren is gegaan, als ze niet al zoveel mooie boeken had gemaakt.
Gemoedsbewegingen
L is ook echt een alternatieve literatuurgeschiedenis geworden. Aan het eind van het boek somt ze de 10 boeken op die de gemiddelde in literatuur geïnteresseerde nu nog kent uit de negentiende eeuw: Max Havelaar, Camera Obscura, Snikken en grimlachjes, Eline Vere, De stille kracht, De lotgevallen van Ferdinand Huyck, Mei, Een nagelaten betekenis, Verzen, Van de koele meren des doods. Volgens haar staat geen enkele van deze boeken in een top-10 die L zou maken: Het leven van Maurits Lijnslager (Adriaan Loosjes), De Hollandsche natie (J.F. Helmers), Tafereel van de overwintering op Nova Zembla (Hendrik Tollens), Pieter Spa’s reize naar Londen (W.J. van Zeggelen), Het huis Lauernesse (Geertruide Toussaint), De pastorie te Mastland (C.E. van Koetsbeld); De lotgevallen van Klaasje Zevenster (Jacob van Lennep), De dichtwerken (Peter de Génestet), Gedichten van den Schoolmeester(Gerrit van de Linde), Een Hollandsch binnenhuisje (Johanna van der Woude). Om werken zoals de laatste tien is het Mathijsen te doen.
Het levert echt een alternatieve gesschiedenis op, niet alleen omdat het gaat over andere boeken dan waar normaliter de focus op ligt (van Multatuli’s werken gaat het bijvoorbeeld vooral over de Minnebrieven, omdat die veel beter verkochten dan Max Havelaar), maar ook omdat de focus anders komt te liggen. Veranderingen in literaire stroming worden niet toegeschreven aan briljante jongelingen die iets geheel anders wilden: zulke jongelingen kregen zelden de gemiddelde lezer ineens met zich mee. In plaats daarvan verklaart Mathijsen bijvoorbeeld de overgang van de romantiek naar het realisme uit het feit dat lezers en schrijvers de grootse gemoedsbewegingen een beetje moe begonnen te worden – tijd voor een nieuwe mode.
Uit beeld
Interessant vond ik dat Mathijsen ook vertalingen behandelt. Het is een beetje jammer dat ze niet ook de verspreiding van in de oorspronkelijke taal gepubliceerde werken bespreekt, maar ik vermoed dat het onmogelijk was daar gegevens over boven tafel te krijgen. In ieder geval is het interessant dat het al in de negentiende eeuw bij de populaire vertalingen ging over boeken die oorspronkelijk in het Engels geschreven waren: Byron, Walter Scott, Uncle Tom’s Cabin waren zo’n beetje dé voorbeelden die de geschiedenis van de Nederlandse letteren bepaalde. Hoezeer we de negentiende eeuw ook nog associëren met het Frans (ik in ieder geval) zijn de enige vertalingen waarop Mathijsen hier ingaat die van Jules Verne en Hector Malot – waarbij het populairste boek van de eerste (Rond de wereld in 80 dagen) gaat over een Brit.
Op deze manier wordt de literatuurgeschiedenis ook een interessante vorm van intellectuele geschiedenis – waar was de gemiddelde min of meer opgeleide en niet al te arme Nederlander in de loop van de negentiende eeuw zoal mee bezig? Gaandeweg, zo laat ze bijvoorbeeld zien, verdween God steeds meer uit beeld. Waar Hij aan het begin van de eeuw eigenlijk altijd en overal aanwezig was, wordt er in de populaire roman Een Hollandsch binnenhuisje eigenlijk niet meer naar Hem verwezen. Dat zegt iets over de literatuur, maar natuurlijk minstens evenveel over L en De Nederlander.
Nazaat
Voor de L van de eenentwintigste eeuw, geïncarneerd in Carel Peeters, lijkt dat moeilijk te begrijpen. Hij klaagt in een recensie op Vrij Nederland dat “het materiaal dat ze boven water haalt ongekend kleinburgerlijk, pietluttig, religieus verdwaasd, moreel verknipt, bombastisch, over het paard getild, soms stilistisch van verrassend vernuft getuigend, maar meestal om te geeuwen” is, alsof ze een gids voor de moderne lezer wil schrijven. HIj lijkt dan ook te denken dat het een teken is van Mathijsens slechte smaak als ze experimentelere literatuur terzijde schuift.
Het is alsof je klaagt dat iemand een boek schrijft over een personage dat je niet mag. (Waarbij ik Peters’; kwalificaties overigens ook nog vindt getuigen van weinig talent tot invoelen. Ik vind juist alle citaten in de context waarin Mathijsen ze plaatst heel leesbaar. En de meeste boeken uit L’s top-10 wil ik best een keer lezen.)
Dus wat zou L van Mathijsens boek hebben gevonden? Enig inzicht in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur voorbij Vondel kwam pas in de loop van de negentiende eeuw op. Middelnederlandse manuscripten werden weliswaar ontdekt, maar lange tijd vooral door geleerden gelezen. Maar ook waardering voor bijvoorbeeld Bredero kwam pas gaandeweg. L zou L dus een ongebruikelijk boek hebben gevonden. Maar als hij ook maar een beetje was als zijn eenentwintigste-eeuwse nazaat, zou hij er ook van genoten hebben.
Marita Mathijsen.L. De lezer van de19de eeuw. Balans, 2021. Bestelinformatie bij de uitgeverij.
Wouter Steenbeek zegt
Verdween God uit de literatuur, ook uit de mainstream-literatuur? Dan las die mainstream waarschijnlijk geen nieuwe boeken meer, behalve de versjes van Nicolaas Beets. De helft van de Nederlanders was in de late negentiende eeuw orthodox-protestants. Wel waren de lagere klassen, die vaak nog niet konden lezen en zich geen boeken konden veroorloven, oververtegenwoordigd in die 50%. Bovendien zijn juist bij die mensen Tollens, Bilderdijk en De Genestet nog lang populair gebleven.
Mogelijk is het een generatiekloof (met Carel Peeters), maar ik vind het vanzelfsprekend dat er naast invloedrijke en geniale literatuur ook ruim aandacht is voor de literatuur die de modale lezer las. Dat heeft niets met persoonlijke voorkeur of politieke ideologie te maken, dat hoort bij je taak als wetenschapper. Als bioloog beperk je je toch ook niet tot paarden en tijgers, omdat je die mooier vindt dan steekmuggen en beerdiertjes? Wat ik me wel afvraag: er wordt hier een top 10 voor de hele eeuw gegeven. Die eeuw duurde, zoals bekend, honderd jaar: zeker twee volwassen mensenlevens en ruim drie generaties. Mode en smaak veranderden in die tijd. Zou er iemand zijn geweest die echt die tien boeken bovenaan had staan?
Wouter Steenbeek zegt
Overigens verdient Klaasje Zevenster wat mij betreft zeker een heruitgave. Als Dickens in Engeland populair blijft, waarom Van Lennep bij ons niet? Maar dat weten jullie, want ik heb al vaker reclame gemaakt voor dat boek.