In de discussies over het nut van lezen mis ik één factor. Het gaat in zulke discussies over hoe je een beter burger wordt met alle empathie die je opdoet uit de lectuur van romans of over hoe je cognitief beter functioneert omdat je woordenschat en je concentratie groeien. Maar zelden wordt genoemd wat misschien wel dé functie is van literatuur, van kunst. Troost.
Misschien is het omdat troost als een nutteloos nut wordt gezien. Getrooste burgers zijn geen bruikbaardere burgers, en het individu verbetert er zijn positie op de arbeidsmarkt niet mee als hij getroost wordt. Bovendien kun je ook troost vinden in allerlei vormen van kunst waar je niks voor hoeft te leren, zogeheten ‘lagere’ kunst, popliedjes bijvoorbeeld, of pulpromans. En dan is er nog het bezwaar dat volgens sommigen ‘echte’ kunst niet troost, maar je juist wakker schudt en verontrust. Troost is niet sjiek.
Vaderlijkheid
Tegelijkertijd is troosten, je verzoenen met de onvolkomenheden van het bestaan, iets wat kunst, laag of hoog, misschien wel beter kan dan wat dan ook. Ik denk dat zogenaamd verontrustende kunst ook vaak stiekem in de eerste plaats troostend is: iemand anders voelt mijn onrust.
Ik voel me de laatste tijd wat melancholiek. Dat stelt niet veel voor: de blaadjes worden geel en vallen, ik moet van wat mensen afscheid nemen, ik word door andere mensen geplaagd omdat je in het leven nu eenmaal af en toe door mensen geplaagd wordt, en hoewel er genoeg andere mensen zijn die juist heel aardig voor me zijn, wegen die dan niet op tegen het plagen. Niet op de manier waarop een liedje zoals dat van Kommil Foo dat wel doet.
Lange optocht
Het is lastig te bepalen wat er nu precies troostend aan zo’n liedje is. Als ik een zak met geld had voor onderzoek naar het nut van literatuur zou ik het misschien wel over die vraag laten gaan. In dit liedje lijkt het op het eerste gezicht te liggen in het refrein, herhaald in de titel: Kom hier dat ik u draag is natuurlijk expliciet een aanbod om te troosten. Het aanbod wordt bovendien op een vaderlijke manier gedaan en wie is er niet gevoelig voor vaderlijkheid – de mooiste vorm van mannelijkheid.
Maar daar zit het niet in. Wanneer het lied alleen uit dat refrein, uit dat expliciete aanbod, zou bestaan, zou het niemand troosten. Terwijl dat denk ik wel zou gelden als je het aanbod juist weg zou laten en alleen de lange optocht van mensen voorbij hoorde trekken (de rare enjambementen in het volgende komen waarschijnlijk van degene die het op internet heeft gezet – intrigerend, maar nu even niet het onderwerp):
Aan de man die ’s ochtends opstaat
Bij wie het leven als een natte
Dweil keihard in zijn gezicht slaat
− die met de moed der wanhoop
Zijn koffie drinkt, zijn krant leest,
Zijn dikke hond uitlaat − aan de
Vrouw op de fiets met het kind,
Manmoedig vechtend tegen de
Regen en de stugge wind, die
Zich afvraagt wanneer dat lang
Verwachte droomleven nu eindelijk
Begint − aan de buschauffeurAan de bakker op de hoek en zijn
Thaise vrouw − die zo mooi lacht
En honderduit praat, − maar
Waarvan je met de beste wil van de
Wereld geen woord verstaat − aan
De mannen achter de vuilniskar −
Aan de jongens op de tram − aan de
Kerel op het dak, met z’n thermos
En z’n boterham(enz)
Wij allemaal
In de eerste plaats: waarom biedt zo’n parade van sukkelaars die je als luisteraar helemaal niet kent en die door de schrijver van het lied waarschijnlijk grotendeels verzonnen zijn, troost? Ik geloof niet dat er iemand is die daar een goede theorie over heeft.
Ja, de strekking is: we zijn allemaal maar sukkels, hoe verschillend we ook zijn, we worstelen ‘stuk voor stuk’ met het leven. Ook de mensen die jou plagen, ook de mensen die mij plagen. Ook jij, ook ik. Maar die samenvatting, hoe adequaat ook, ontroert waarschijnlijk niemand, en troost nog minder mensen. Je hebt die concrete details nodig, maar waarom?
Het is een veel gegeven schrijfadvies: gebruik details, want dan ziet de lezer het voor zich, kan hij zich meer inleven. Ik geef dat advies zelf ook graag. Maar wat doen die bakker en zijn Thaise vrouw nu eigenlijk in mijn hoofd, waardoor dat effect gesorteerd wordt? Ik ken geen bakker met een Thaise vrouw, waarom werken zij dan toch beter op mijn gemoed dan het compacte ‘wij allemaal’?
Hoe werkt dat in het hoofd?
Ordinair
Er is trouwens nog iets wonderlijks aan deze tekst. De mensen die worden getoond in de eerste strofe zijn nog duidelijk ongelukkig, en kennelijk werkt het dus troostend om geconfronteerd te worden met het ongeluk van anderen; maar de mensen in de tweede strofe zijn helemaal niet ongelukkig, of, daar wordt niets over gezegd. De Thaise vrouw lacht zelfs mooi, en de kerel op het dak peuzelt neem ik aan vredig zijn boterham op. Toch werken die mensen even sterk als die in de eerste strofe, al is dat misschien wel doordat je als luisteraar inmiddels gespitst bent op het ongeluk, zodat je meer aandacht besteedt aan het feit dat niemand verstaat wat de Thaise vrouw zegt dan aan het feit dat ze kennelijk desondanks ‘honderduit’ praat.
Dit stukje is mislukt, het gaat nergens naartoe. Ik weet het niet, en ik heb nog nooit iets van iemand gelezen die het wel weet, hoe troost eigenlijk werkt. Het lijkt de meeste analisten dus ook nauwelijks te interesseren. Troost is een beetje een ordinaire functie van kunst, maar ik hoop toch ook een keer een troostwetenschapper opstaat, en een Journal of Consolation Studies en jaarlijkse congressen waarin mensen onderzoeken hoe het kan dat het leven draaglijker wordt door wat andere mensen doen – ook al ken je die mensen helemaal niet
Taaldokter zegt
Ik neem aan dat je dit kent: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198001_01/_tir001198001_01_0071.php. Toch een aardige beschrijving van dat troostende principe.
Marc van Oostendorp zegt
Nee, ik kende dat niet, en dat was een gemis. Dit is meer dan een ‘aardige beschrijving’, dit is een schitterend essay. “Poëzie werkt volgens het paradoksale principe dat het hele wereldleed makkelijker om te dragen is dan het zo minieme strikt eigen leed.” Of: “Poëzie leert dingen die je nergens elders in deze maatschappij te leren krijgt: hoe je in plaats van het overal te màken, in plaats van de winnaars-opleiding die je overal krijgt, moet verliezen.”
Zulke zinnen zijn op zich al troostend.
Taaldokter zegt
Ja, dat is denk ik het briljantste van dat essay: dat het zélf troost, omdat het opgeschreven is.
Bert Mostert zegt
Misschien werkt troost wel beter als wij hem niet onderzoeken, maar aanvaarden.
frankwillaert zegt
Wat de tweede strofe betreft: die werkt misschien zo sterk omdat er juist niet in staat waarom de personages ongelukkig zijn. Na de eerste strofe ben je juist geneigd te denken dat ook zij wel hun deel droefenis zullen hebben, ook al weet je niet wat dat zou kunnen zijn. En zo werkt het ook bij de luisteraar: het beluisteren alleen al maakt je wat melancholiek, al weet je niet waarom en was er geen concrete aanleiding toe, toen je niets vermoedend het filmpje aanklikte (zoals mij zo-even overkwam). En met de melancholie komt ook de behoefte aan troost. Waarvoor? Ook als er geen concrete reden is, dan toch voor onze “condition humaine”, denk ik, een vaag besef dat we eindig zijn en niet perfect. Prachtig liedje overigens. Dank je wel.
Ronald V. zegt
Wat heeft kunst gemeen met religie? Waarschijnlijk een beetje troost. Misschien moet men enigszins filosofisch zijn aangelegd om te aanvaarden dat kunst en religie een raakvlak hebben en dat ze beide op hun wijze een beetje troost kunnen leveren als je er gevoelig voor bent. Wat schreef Schopenhauer over kunst? En ook zo’n regel uit een popsong, “There ain’t no cure for the summertime blues”, schenkt soms enige troost, de troost dat er geen troost is. Het is zo als het is. En hoe troost werkt? Dat is iets voor psychologen die ietwat hebben met filosofie die verder kijkt dan empirie en wetenschapsfilosofie. De bladeren vallen Il faut cultiver notre jardin.
Marcel Meijer Hof zegt
Zeer Weledel Hooggeleerde,
Mijn wetenschappelijk niveau is watje, dat weet ik wel. De schone kunsten en troost; es ist ein weites Feld. Als kunsthistoricus zou ik wel het een en ander kunnen aanvoeren, misschien ook wel een schepje mystiek – voor wie daar ontvankelijk voor is …
Nee, ik wil iets delen van de troost die ik ervoer bij het lezen van meerdere goede, voornamelijk Angelsaksische, romans ten tijde van het AIDS-slagveld in de tweede helft van de jaren tachtig en daarna. Toen veel te jonge mannen bij bosjes stierven aan een niet te bestrijden virus en dat veelal onder afgrijselijke omstandigheden. De vriendenkring reeds uitgedund, weggemaaid, de familie geschokt en hulpeloos, achterlatend in radeloosheid en diep schuldgevoel.
De wijzende vingers; « eigen schuld », de stigmatisering, het sociale isolement, het onbegrip, het getreiter; buiten de Randstad nog gekwadrateerd door onbenul en onwetendheid – ook bij de zo befaamde Hoger Opgeleiden (mijn eigen huisarts, een psycholoog, nog een zieleknijper …). Tijd op te rouwen was er niet want alweer was iemand overleden, een stukje gedeeld verleden verloren.
Troost is dan een zeer schaars goed. Een kleine greep uit mijn boekenkast: Adam Mars-Jones, ‹ Monopolies of loss ›, Faber & Faber 1992, Ton Kors, ‹ De tijd van Anton de Lange ›, Van Gennep 1995, Michael Cunningham. ‹ A home at the end of the world ›, Penguin Books 1990, Alan Hollinghurst, ‹ The swimmingpool libary ›, Chatto & Windus 1988. Dit alle zijn erfstukken uit die tijd !
Hier wordt herkenbaar de wereld van doorsnee homoseksuele mannen beschreven, iets wat tot op heden de maatschappij in het algemeen maar moeizaam en mondjesmaat lukt – zie de reclame, het filmaanbod op televisie (buiten die ene speciale dag/week per jaar – en dan nog …) Toen de epidemie langzaam uitklonk was mijn adressenboek nagenoeg leeg. Verlichte geesten kennen mij nu, achteraf, een diagnose PTSS toe. Laat maar, ik heb het overleeft ondanks jullie.
Het is troostend om te weten dat jouw eigen wereld in literatuur is vastgelegd, dat jouw geschiedenis nagelezen kan worden. Dat jouw vrienden hebben bestaan. De vrienden die al te makkelijk werden vergeten door verwanten. De ijle, onzichtbare netwerken van een subcultuur die inmiddels haast verdwenen lijkt ondanks alle integratie.
Marc van Oostendorp zegt
Dankjewel voor deze ontroerende respons.
Weia Reinboud zegt
Marc groet smorgens de dingen. Een fijn begin van de dag altijd.
Ko van Geemert zegt
Is ‘Over de troost van pessimisme’ van Herman de Coninck al langsgekomen?
“Toen ik ooit lesgaf, poëzie, aan jongens die daar helemaal niet om gevraagd hadden, was de eerste vraag: moeten we dat kennen voor het examen? Nee, voor het leven, zei ik. En de tweede vraag was: waartoe dient dat dan?
Ik vond dat een erg domme vraag, en probeerde kwaadaardig te onthouden wie ze gesteld had. Poëzie dient namelijk nergens toe, en dat is op zich al een verdienste. Deze wereld wordt verpest door zijn utilitarisme, als iets niet meer meteen winstgevend is, deugt het niet. Dus leve het nutteloze. Waartoe dient een wandeling door het bos? Hoeveel is dat waard? Wat mag zo’n bos kosten? Hoeveel kost stilte?
Bij dit soort vragen denk ik altijd aan het gedicht ‘Ziekenbezoek’ van Judith Herzberg:
‘Mijn vader had een uur lang zitten zwijgen bij mijn bed.
Toen hij zijn hoed had opgezet
zei ik, nou, dit gesprek
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee, toch niet,
je moet het maar eens proberen.’
Ik zei dus: precies de nutteloosheid van poëzie is een protest tegen al wat in deze wereld aan de orde is. Dit is een maatschappij van hebben. Poëzie hoort tot het rijk van het zijn.”
ChrisBernasco zegt
Mooi om te lezen. Filosofoof Alain de Botton heeft meermaals over dit thema geschreven, bijvoorbeeld in Hoe Proust je leven kan veranderen, of in Kunst als therapie. Dat geldt ook voor de Amerikaanse auteur George Saunders, bijvoorbeeld in zijn ‘liner notes’ bij het laatste album van Jeff Tweedy. Saunders’ boek Lincoln in the Bardo doet iets dat vergelijkbaar is met Kom hier dat ik u draag: hij voert allemaal ‘herkenbare sukkels’ op die in een gebied tussen leven en dood doorworstelen met hun tekorten. Ook heel mooi. Of deze schrijvers bijdragen aan een wetenschappelijk antwoord op jouw vraag, kan ik zeggen. Ik wens je een fijne dag!
Robert Kruzdlo zegt
Love’s Knowledge van Marhta Nussbaum. Zij spreekt liever over ‘verheffen’. Nussbaum schrijft niet alleen abstract over emoties, maar laat ook haar eigen emoties zien. Waarom schrijf je niet over je zelf Marc? Troost lukt vaak niet. ook in de kunst lukt het vaak niet. En wat is troost precies: sussen, oliën van de angsten, masseren van emoties, zenuwen sussen, verhalen vertellen? Troost is net als liefde soms afwezig, een gat waar geen licht schijnt. Onbegrepen net als kunst: Dit stukje is mislukt, het gaat nergens naartoe, schrijf je. Is dat zo erg? Weet je niet getroost. Vrees het niet.
Marcel Meijer Hof zegt
Waarvan acte.
Wouter Steenbeek zegt
Op zijn minst een interessant stuk.
Om te beginnen ben ik het met u eens dat ook hoge kunst er voornamelijk is om troost te bieden – of iets dat op troost lijkt, bij gebrek aan een beter woord. Negen van de tien mensen die eisen dat kunst je ‘wakker schudt’, consumeren toch vooral kunst die met hun overtuiging strookt. Leuk, wakker geschud worden met je eigen ideeën.
Maar de ‘hoge’ kunst biedt slechts troost aan een zeer kleine groep. Zeker als het gaat om moderne kunst, dan bestaat die groep uit diegenen die de troost niet meer (voldoende) halen uit oudere of ‘lagere’ kunst. Er was een Picasso nodig voor mensen die de kick van Van Gogh niet meer voelden, Stravinsky voelde fris voor mensen die het met Wagner helemaal gehad hadden.
Bovendien is die groep sindsdien nog geslonken. De praktijk is dus dat anno 2021 de meeste mensen de hogere kunst niet begrijpen – dat zullen ze vaak ook zelf zo formuleren – en er niet de troost uit halen die ‘erin’ zit. U kiest zelf al voor een chanson van Kommil Foo, in plaats van een symfonie van Bruckner, een orgelwerk van Messiaen of een elektronische compositie van Stockhausen. Ofwel omdat u uit deze ‘kleinkunst’ net zoveel of meer troost haalt, ofwel omdat u wilt communiceren met een lezerspubliek dat niet moet afhaken.
Het feit dat minder mensen lezen dan sinds mensenheugenis het geval was, betekent waarschijnlijk dat 95% van de mensheid de troost van grote literatuur niet nodig heeft. Iedereen weet dat er boeken bestaan, je moet ze op school verplicht lezen en er zijn nog altijd boekhandels, maar niemand grijpt ernaar. Mensen hebben blijkbaar genoeg aan achtergrondmuziek en games.
René Appel zegt
De meeste literatuur schetst om het zacht te zeggen geen vrolijk wereldbeeld. Romans lopen bijna altijd slecht af. de hoofdpersoon gaat dood na eerst veel ellende te hebben doorstaan. Misschien dat juist daarom literatuur troost biedt: het leven van de lezer is over het algemeen veel rooskleuriger dan van de personages in de roman.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat is de theorie die Willem Frederik Hermans ook aanhing. Hij zei dat hij met zijn boeken wilde troosten. Ik geloof dat mensen dachten dat hij ironisch was, maar hij was zelden ironisch.
Ronald V. zegt
Iets over Hermans, Schopenhauer, Burke en, vooruit, Kant:
https://www.dbnl.org/arch/jong416tuss01_01/pag/jong416tuss01_01.pdf