Een echte Krol-roman
Krol is een schrijver met een geweten. De kerk en God, Goed en Kwaad, nemen in zijn werk een belangrijke plaats in. Als jongen uit een Nederlands Hervormd gezin, heeft hij zijn verhouding moeten bepalen tot de kerk en haar gemeenschap. Die gemeenschap was hem al gauw te klein. Hij wilde – man van de wereld – niet tot een, maar tot dé gemeenschap behoren. De ‘ik’ in De zoon van de levende stad (1966) vraagt zich af waarom gelovigen zich niet aan het woord houden. Zelf blijft hij zoeken naar God. Hij meent hem te zien in het wolkendek, ‘een kartelrandje, een vurig peukje als het oog van God. Kom af, dacht ik, als ik God was zou ik niet altijd in de hoogte blijven zitten, een God van dode mensen en soms met een gloeiend oog door de mist heen gluren. Kom af! Hij verdween.’ De schrijver is wel onder de mensen en ook hij bedient zich van het woord. In een andere passage, als de hoofdpersoon op Terschelling met anderen rond een kampvuur zit, zegt hij dat het om de ‘kracht’ van het woord gaat: ‘het aantal mensen dat naar je luistert.’
Dat is de inzet van Krols schrijverschap. Zo zegt hij het via de hoofdpersoon uit De zoon van de levende stad: ‘Iemand die spreken kan dat de wereld hem verstaat. Want je kunt God zijn, maar God kan niet spreken. Hij kan wel luisteren, maar daar hebben de mensen niets aan, hij moet kunnen spreken, en daarom stuurde hij zijn Zoon, die de mensen kunnen verstaan. Maar ik ben ook een zoon, ik ben de zoon der mensen, ik ben hun ziel, ik spreek uit wat zij denken en ze zeggen: “Ja, zo is het, zo is het precies.”’
Dood door schuld
Je zou kunnen zeggen dat Krol aan zijn idee van kerk en God zijn geest heeft gescherpt. Een mooier voorbeeld is er niet om groots en meeslepend te schrijven. In romans, in gedichten en essays. Met de jaren is Krol meer mens onder de mensen geworden: hij kent hun levens, hun angsten, hun begeren, streven en falen. God wordt in het latere werk van Krol, steeds meer geduid in de woorden Goed en Kwaad, Misdaad en Straf. Woorden die iets zeggen over zijn geweten en de normen en waarden van de samenleving. Met zijn woorden wil Krol iets teweegbrengen: dat de mensen hun geweten spiegelen aan de betekenis van zijn woorden. Zijn kracht ligt in de manier (zijn stijl) waarop hij tot ons spreekt in zijn romans en essays. Het essay Voor wie kwaad wil is te beschouwen als de neerslag van de gedachten over misdaad en straf die Krol in veel van zijn romans zijn personages in de mond legt. In Maurits en de feiten zit Maurits wegens moord achter de tralies en denkt na over zijn daad: ‘ Als ik God was zou ik zeggen, jongen, je hebt een mens gedood, dat wil ik je vergeven, daar kun je mee in de hemel komen. Maar als je daarna jezelf niet hebt gedood, zal ik het je niet vergeven.’ Maurits is schuldig, hoezeer de psychiaters en hulpverleners ook op hem in praten: ‘Als ik een eind aan haar leven heb gemaakt, is er niets rechtvaardiger dan dat er eind wordt gemaakt aan dat leven van mij.’
Krol is een man van tegenstellingen die elkaar opheffen. Een ‘tegenwicht’ om het evenwicht te bewaren of te herstellen. In De vitalist heeft Johan zijn Barbara vermoord, maar hij wordt vrijgesproken omdat ze niet hebben kunnen bewijzen dat hij schuldig is. Dat houdt echter niet in dat hij onschuldig is. ‘Geen schuld zonder straf, dus dat de straf nu uitbleef of zelfs werd opgeheven, dat ging in tegen zijn [Felix, NK] gevoel voor rechtvaardigheid: ‘Wie brokken maakt draait op voor de gevolgen. Is er sprake van dood, of dood door schuld, dan moet er sprake zijn van een straf die erg dicht bij deze dood in de buurt komt.’
Doodslag
Omdat de maatschappij niet adequaat straft (het evenwicht tussen dader en slachtoffer is verstoord, uit evenwicht) straffen de moordenaars in de romans van Krol zichzelf, of de schrijver maakt een eind aan hun leven. Johan uit De vitalist pleegt aan het eind van de roman zelfmoord door de zee in te lopen. ‘Hij verdronk.’ Het was de enige mogelijkheid om van zijn schuld af te komen. Eindelijk gerechtigheid, volgens Krol, want als de hoofdpersoon verdronken is, loopt hij samen met (de vermoorde) Barbara de zee weer uit: ‘ Schat, daar zijn de poorten van het paradijs.’
Als rechtvaardigheid in de werkelijkheid niet bestaat, schept Krol zijn eigen (roman)wereld waarin hij zijn waarheid spreekt. Fictie, waarin de wiskundige Krol ervoor zorgt dat alles klopt, dat tegenover elke min een plus staat. Maar dat schrijven voor Krol niet louter een literair spel is, blijkt uit zijn behoefte zich ook buiten de wereld van de roman uit te spreken over de doodstraf. En eenmaal buiten de oevers van de fictie getreden, wordt hij door een groter publiek gehoord (de kracht van het woord wordt bepaald door het aantal mensen dat naar je luistert). Niet alleen de doodstraf is onmenselijk, ook de langdurige vrijheidsstraf is onomkeerbaar, zegt Krol, ‘in bijzonder als men tijdens zijn gevangenschap overlijdt’. Dat gebeurt nogal eens in overvolle gevangenissen in landen waar de doodstraf onder aanvoering van Amnesty International is afgeschaft. Zelfs gevangenen met een korte vrijheidsstraf lopen de kans door honger, ziekte, uitputting of doodslag in de gevangenis vroegtijdig aan hun eind te komen.
Consistenter
In Vrij Nederland (5 juni 2004) zei Krol: ‘Ik ben niet categorisch voor de doodstraf, noch rabiaat tegen.’ Hij wil er vrijelijk, in alle nuances over kunnen praten en schrijven, als iemand die nadenkt; als een schrijver met een geweten.
Tien jaar na De weg naar Sacramento verscheen De weg naar Tuktoyaktuk. Op het omslag was Sacramento met rode krassen doorgestreept. ‘Roman’ stond er op het omslag en helemaal onderaan ‘en essay’. De inhoud van het boek ziet er als volgt uit. De eerste 84 bladzijden vormen de herschreven roman. Hierachter is als verantwoording opgenomen het essay ‘Wanneer is een boek af?’. De noten uit dit essay worden verklaard in het toegevoegde deel ‘Het verhaal dat zichzelf organiseert’. Het geheel vormt aldus een drieluik. Krol heeft in de nieuwe versie van de roman ook de eerste alinea herschreven, waarbij de fraaie slotzin die mij indertijd zo aansprak, is geschrapt:
‘Ik had een kamer betrokken in de Scheldestraat, op vier hoog. Een tafel had ik, en een bed. Een klein raam dat uitzicht gaf op de kruin van een linde, die mijn kamer als de zon scheen in een groene gloed zette. Het was aan het einde van de zomer. Ik had een koffer vol boeken meegenomen en een map met tekeningen uit mijn korporaalstijd. Ik wist nog niet wat ik daarmee ging doen, misschien ging ik er wel schilderijen van maken. In elk geval liep ik al de dag na mijn aankomst in het Stedelijk Museum rond, om te zien hoe ik dat karwei het beste kon aanpakken.’
De nieuwe beginalinea is verhalender. We komen meer te weten over de hoofdpersoon. Ik schreef Krol (26 augustus 1997) dat ik na lezing van het essay ‘Wanneer is een boek af?’ vreesde ‘dat alle filmische beelden eruit geschrapt waren, omdat je de lezer niet te veel wilt laten invullen. Dat vond en vind ik juist de kracht van je boeken (naast stijl, beeldspraak, ideeën etc.).’ Maar die vrees bleek ongegrond; de herschreven roman is geloofwaardiger en evenwichtiger. In een van zijn latere brieven (Oudemolen, 31 augustus 1997) schreef Krol dat hij ‘inderdaad’ de neiging heeft ‘in mijn nieuwe boeken consistenter te zijn’: ‘De kunst blijft het verhaal op te bouwen uit afzonderlijk geïnspireerde regels.’ Maar, zo blijkt uit de herziene versie van de roman: niet alle geïnspireerde regels, of fragmenten pasten in het boek, of hadden een noodzakelijke functie, stonden niet direct in verband met het verhaal en het thema.
In dienst
De hoofdstuk- en paragraafindeling 1.1 tot en met 12.1 in Sacramento is vervangen door hoofdstuknummers 1 tot en met 7. Dat is al minder pretentieus, en overzichtelijker. De epiloog uit Sacramento is eveneens gesneuveld. Maar stukken eruit zijn in het slot van Tuktoyaktuk gehandhaafd. Geschrapt zijn de essayistische beschouwingen in Sacramento over ‘de schuldige’ (p. 15-16), over ‘Een goed mens’ (p. 18), over ‘medegevoel (p. 33), ‘over de strafrechtspleging in Nederland en daarbuiten’ (p. 78), ‘over iemands gedrag’ (p. 102), over ‘een zieke’ en zijn ‘ziekte’ (p. 109-111), waardoor de vertellingen van de hoofdpersoon over zijn relatie met personages Ria, Debbie, Katja en Sheila in de versie van Tuktoyaktuk meer een eenheid vormen. Toch blijft ook Tuktoyaktuk een echte Krol-roman. Je ziet het al aan de bladspiegel op een willekeurige bladzijde: fragmenten (scènes in binnen- en buitenland), afgebroken zinnen… , gedachten en opmerkingen tussen witregels.
In mijn scriptie merkte ik destijds op: ‘Plotseling uit het niets verschijnt op bladzijde 72 het woord Afrika, terwijl hij [de hoofdpersoon] nog in Nederland is.’ In een van de gesprekken vertelde Krol dat hij dat woord ziet als een soort bewegwijzering, een aankondiging zoals een plaatsnaam op een ANWB-bord. Als de hoofdpersoon later in de roman in Afrika is, in Kano, wil een man hem een mes verkopen. Wordt hij voor een moordenaar aangezien? Wat moet ik met een mes, denkt hij. Het mes ligt in zijn handpalm. ‘To kill people. No kill people, I, zei ik. Yes, zei hij, outside the town, in the country you kill people for sure.’ Deze scène zou als een vooruitwijzing kunnen gelden, maar is in de tweede versie geschrapt. Evenals een aantal fragmenten Afrikaanse reisreportage. Deze heeft Krol later uitgewerkt in De reus van Afrika (1992) en Okoka’s Wonderpark (1994).
Tuktoyaktuk is minder ‘complex’, om met Krol te spreken. De schrijver van ideeënromans lijkt zich in dienst te stellen van het verhaal. Lijkt inderdaad, zoals we nog zullen zien.
Laat een reactie achter