Het is allemaal de schuld van Plato. Die vond enerzijds dat er in zijn ideale Republiek geen plaats was voor de dichters terwijl de filosofen juist de leiding moesten nemen. Daarmee maakte hij een scheiding tussen poëzie en de waarheid. Dat zegt Peter Sloterdijk in zijn onlangs in het Nederlands vertaalde boek Theopoëzie.
Het is duidelijk dat de scheiding voor Sloterdijk zelf nooit gegolden heeft. Hij benadert de werkelijkheid met alle middelen die hem ter beschikking staan, inclusief de poëtische, de literaire. Of misschien wel vooral de literaire: Sloterdijks beste filosofische werken zijn een genoegen om te lezen, en bovendien neemt hij heel vaak de analyse van literaire kunstwerken als uitgangspunt.
In Theopoëzie gaat hij in zekere zin nog een stap verder, door niet alleen het verband tussen de werkelijkheid en de poëzie te beschouwen, maar er ook nog de dimensie van het goddelijke bij te nemen en de relatie tussen religie en dichtkunst te beschouwen. Veel godsdiensten, misschien wel alle godsdiensten zijn gegrondvest op teksten die je poëtisch kunt noemen, veel gedichten gaan over een wereld die ook goddelijk zou kunnen zijn.
Hebben de goden taal? En spreken ze dan tot ons of tot elkaar in poëzie? En is niet ieder spreken een vorm van dichten? Sloterijk bespreekt die vragen – laten we wel zijn, niet de kleinste – met verwijzingen naar de wereldliteratuur. Heel mooi vind ik bijvoorbeeld zijn bespreking van een passage in het boek Job waarin God een klagende Job toebuldert:
Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt! (…) Wie heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? – toen Ik wolken maakte tot haar kleed en duisternis tot haar windselen; toen Ik de door Mij gestelde grens uitbrak, grendel en deuren aanbracht; toen Ik sprak: Tot hiertoe en niet verder zult gij komen, hier zal de trots uwer golven blijven staan! (…)
God is hier, zegt Sloterdijk, duidelijk geprovoceerd door Job en laat zich daarom verleiden tot een stortvloed aan metaforen en andere retorische figuren, als voelde hij zich beledigd: “Dit is niet meer het serene valde bonum van Genesis. het lijkt eerder op het pleidooi van een advocaat die alleen al het overwegen van een aanklacht tegen zijn cliënt misplaatst acht.”
God als retoricus, voor zulke beelden moet je bij Sloterdijk zijn. De grote lijn van Theopoëzie is, zoals in ander werk, niet altijd heel gemakkelijk te volgen – hij verdrinkt een beetje in de stortvloed aan anekdotes, literaire verwijzingen en historische referenties (die zelf dan weer niet altijd even goed verantwoord zijn). Maar daar gaat het geloof ik ook niet om. Je kunt ook soms je eigen gedachten hebben als je Sloterdijk leest: gedachten over de ingewikkelde relatie tussen gebed, gedicht en ‘non-fictie’; het mystieke, het poëtische en het alledaagse. De pogingen van filosofen sinds Plato om die zaken uit elkaar te rafelen; de schoonheid van een poging om die weer door elkaar te vlechten. Ook als die poging maar ten dele lukt.
Peter Sloterdijk. Theopoëzie. De hemel tot spreken brengen. Boom, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
Lucie zegt
Vertaling door Mark Wildschut.