Geschiedenis van het Nederlands in 100 literaire werken (12)
Heel veel van wat we overgeleverd hebben uit de middeleeuwen, stond op rijm. Proza was vaak voor puur zakelijke doeleinden: ambtelijke documenten bijvoorbeeld. Maar Hadewijch (die leefde in de dertiende eeuw), schreef haar ‘visioenen’ in proza.
Het zesde visioen begint betrekkelijk aards, met het noemen van een datum, al is dat dan niet de meeste alledaagse (‘Het was in enen dertiendaghe’, ‘Het was met Driekoningen’) en dan volgt een rijtje en toen, en toen, en toen. Maar al binnen een paar zinnen treden we een wonderlijke wereld binnen waar minne, de mystieke eenwording met God, heerst. Voor de mystieke ervaring is iedere taal te alledaags.
Tekstvoorbeeld
Ende daer hoerdic .J. stemme spreken vreseleec te mi / ende onghehoert, bi enen ghelikeness sprekende te mi, die seide/; Sich wie ic ben/. ende ic sach den ghenen dien ic sochte/; ende sijn anschijn oppenbaerde hem met selker claerheit dat icker in bekinde alle anschine / ende alle die vormen die ye waren / ende selen wesen
Hertaling
En daar hoorde ik een stem spreken, mij angst inboezemend en nog nooit gehoord, als in een gelijkenis tot mij sprekend, die zei: ‘Zie wie ik ben’, en ik zag degene die ik zocht, en zijn aanschijn openbaarde zich zo helder dat ik er alle aanschijnen in herkende en alle vormen die er ooit waren en er ooit zullen zijn.
Over de taal
Hadewijch kan niet heel veel modellen hebben gehad van literair proza in haar volkstaal, maar haar taal is duidelijk literair. De voorbeeldzin zin gebruikt weinig ongebruikelijke woorden, maar heeft een ingewikkelde zinsbouw – en dan citeer ik nog maar alleen het begin. De structuur bevat allerlei inbeddingen in inbeddingen en ziet er zo uit:
- Ende daer hoerdic .J. stemme spreken
- vreseleec te mi
- ende onghehoert,
- bi enen ghelikeness sprekende te mi,
- die seide
- Sich wie ic ben/.
- ende ic sach den ghenen
- dien ic sochte/;
- ende sijn anschijn oppenbaerde hem met selker claerheit
- dat icker in bekinde alle anschine /
- ende alle die vormen
- die ye waren /
- ende selen wesen
De eerste hoofdzin gaat over horen, de tweede en de derde over zien. Wat de ik hoort in het eerste deel is spreken, dat wordt maar liefst drie keer expliciet gemaakt (spreken, sprekende, seide). Dat horen gaat ook nog eens automatisch over in het zien, het woord aangekondigd door de stem, want die zegt: Zie wie ik ben.
Wat de dichteres hoort is ongehoord (zoals wat ze ziet alle vormen zijn die er ooit zijn geweest), het is dan ook de stem van God, op het allerdiepst ingebedde niveau.
Bij dit alles gebruikt Hadewijch ook echt dichterlijke middelen. De tekst rijmt niet, maar in de kern staat wel de drieslag sich – sach – sochte. En vooral: de stem van God, hoe ‘vreselijk’ en ‘ongehoord’ ook, spreekt heel eenvoudig: vier woorden van ieder één lettergreep, de enige plaats in de hele passage waar überhaupt ooit twee eenlettergrepige woorden naast elkaar staan. Verder zijn de woorden overal langer.
Die dreunende eenlettergrepigheid draagt alleen maar bij aan het angstaanjagende van de stem.
Verder online lezen
De website Literatuurgeschiedenis heeft een pagina die specifiek gewijd is aan het zesde visioen; in de DBNL staat een editie van de Visioenen uit 1924.
Met dank aan Frank Willaert.
mhelderwp zegt
‘bi enen ghelikeness’ betekent niet ‘als in een gelijkenis’, maar ‘door een gedaante’. Ik hoorde een stem, er doemde een gedaante op en vervolgens werd diens gelaat duidelijk zichtbaar.