Er is iets aantrekkelijks aan de gedachte dat in de oerwouden en op de steppen nog ongerepte mensen wonen, één met de natuur. Wij in het westen zijn gecorrumpeerd van de heerlijke oerstaat waarin die mensen nog verkeren. Dat kun je aan van alles zien en horen, bijvoorbeeld aan de taal. Hoe mooi zijn die exotische talen toch die nog geen woorden kennen als prikspijt of wappie, maar het oergevoel uitdrukken!
De gedachte is natuurlijk niet ver af van het idee dat er ‘primitieve’ mensen zijn, een valkuil waarin af en toe iemand trapt, zoals nu Asha ten Broeke in de Volkskrant. “Als coalitieakkoorden geschreven werden in het Potawatomi, wat voor beleid zouden we dan hebben?” schrijft ze in haar nieuwste column. ‘Wetenschapsjournalist’, staat eronder maar over de taalwetenschap kom je bij haar evenveel te weten als over de sterrenkunde uit de horoscooprubriek.
Romantische ideeën
Het Potawatomi is een in 2011 uitgestorven taal uit de Algonkische taalfamilie, die in taalkundige kringen bekendheid geniet doordat de grote Amerikaanse taalkundige Charles Hockett (1916-2000) er veel over schreef. Een van de taalkundige eigenschappen van het Potawatomi waarover Hockett schreef is dat het onderscheid maakt tussen zaken die ‘bezield’ zijn en zaken die ‘niet-bezield’ zijn (animate en inanimate in het Engels). Mensen, dieren en planten zijn bezield; stenen, dode lichamen en gebruiksvoorwerpen zijn onbezield. Veel talen kennen een dergelijk onderscheid, maar het Potawatomi gaat wat verder dan veel andere talen: zo worden werkwoorden anders verbogen bij bezielde dan bij onbezielde onderwerpen, en zijn er bepaalde achtervoegsels die wel bij de namen van bezielde zaken worden gebruikt en niet bij onbezielde. Bovendien is de scheiding tussen bezielde en onbezielde voorwerpen zélf opvallend in deze taal: wanneer een boom geveld wordt, gaat hij grammaticaal van de ene in de andere klasse over.
Ja, zo’n grammatica móét je wel dwingen om een heel ander soort coalitieakkoord te schrijven.
Ten Broeke schrijft dat op gezag van de Amerikaanse Robin Wall Kimmerer, geen taalkundige, maar een bioloog, die Potawatomi-wortels heeft. Zij spreekt de taal niet echt (de laatste spreker is immers ruim 10 jaar geleden overleden), maar koestert er wel allerlei romantische ideeën over. Daarmee heeft ze een zekere populariteit in Amerika verworven. Haar autoriteit op dit gebied is sowieso dubieus: van Algonkische taalkunde weet ze weinig, haar beroep op autoriteit berust volkomen op het feit dat sommige van haar voorouders Potawatomi zijn geweest.
Ten Broeke importeert dat gedachtegoed nu naar Nederland:
Kimmerer vertelt hoe ze met ecologiestudenten (…) dit idee besprak en een van hen zei: ‘Maar wacht even, betekent dat niet dat Engels spreken, in het Engels denken, ons op de een of andere manier toestemming geeft om geen respect te hebben voor de natuur? Omdat we alle anderen het recht ontzeggen om personen te zijn?’
Homp vlees
Dit is natuurlijk onzin. Het Engels geeft nergens toestemming toe, het Potawatomi verbiedt niks.
Je kunt net zo goed zeggen dat het feit dat het Engels géén grammaticaal onderscheid maakt tussen planten, dieren of stenen betekent dat je in het Engels voor alles dat Onzelieveheer geschapen heeft evenveel respect moet opbrengen. Als het Engels geen wereldtaal was, zou iemand daar misschien een mooi spiritueel verhaal aan ophangen: kijk, in deze taal bestaat er maar één bepaald lidwoord, the, want deze mensen zien alles als Eén.
(Overigens heeft het Engels een heel beperkt verschil in de grammatica tussen mensen en alle andere zaken: naar de eerste verwijsje met who, naar de tweede met what of that. Maar op werkwoordsverbuiging en dergelijke heeft dat alles geen invloed. Het verschil tussen mensen en niet-mensen speelt dus slechts een heel beperkte rol in de taal.)
Je kunt er óók op wijzen dat je kennelijk in het Potawatomi heel gemakkelijk een bezield voorwerp onbezield kunt maken: een kwestie van het weglaten van een achtervoegsel. Zoveel respect voor de levende natuur blijkt daar niet uit, zoals trouwens er ook geen speciaal respect is voor de onbezielde natuur.
Het lijkt Ten Broeke ook nog eens te ontgaan dat het in haar eigen moedertaal, de taal van het coalitieakkoord, met die bezieldheid net even anders zit dan in het Engels. Uit het werk van Peter de Swart weten we bijvoorbeeld dat er ook in het Nederlands een verschil is tussen bezielde en onbezielde voorwerpen. Dat zie je bijvoorbeeld bij het werkwoord bijten: is het gebetene onbezield dan moet daar een voorzetsel bij, maar als het gebetene een mens of dier is, dan is dat niet zo:
- Hij bijt in een appel / zijn zakdoek / enz.
- Hij bijt een appel / zijn zakdoek / enz. [vreemd]
- Hij bijt zijn moeder / een voorbijganger / de hond, enz.
- Hij bijt in zijn moeder / een voorbijganger / de hond, enz. [vreemd]
De als ‘vreemd’ aangemerkte zinnen kunnen wel, maar precies als je een woord ineens in een ongebruikelijke categorie plaatst, ongeveer zoals een spreker van het Potawatomi een boom onbezield maakt als hij is omgehakt. Koos bijt zijn zakdoek brengt ons in een sprookjesachtige sfeer waarin Koos bevriend is met zijn zakdoek en aan die zakdoek dus leven wordt toegekend. Omgekeerd zien we zijn moeder in Koos bijt in zijn moeder als een homp vlees.
Leven
Sprekers van het Nederlands hebben geen problemen met dit soort onderscheidingen. Ze voelen de verschillen tussen bovenstaande zinnen moeiteloos aan, al wordt er op school weinig aandacht aan besteed. Dat is een bewijs dat het verschil tussen bezield en onbezield intuïtief wordt aangevoeld. Je hoeft daarvoor geen uitgestorven inheemse Amerikaanse taal te spreken, het is waarschijnlijk een menselijk gevoel, waarvoor je helemaal geen ’toestemming’ van je moedertaal nodig hebt. Hoe dan ook is er geen enkele reden om te denken dat als het coalitieakkoord in het Potawatomi of het Engels geschreven zou zijn het dáárom anders in elkaar zou hebben gezeten.
Het is natuurlijk aantrekkelijk om te blijven vasthouden aan zo’n romantisch idee van de oermens die zo dicht bij de natuur staat, maar daarmee is er nog geen wetenschappelijke basis voor.
Overigens zien Amerikanen ons sprekers van het Nederlands óók als een volk dat één is met de natuur, omdat we nu eenmaal geen Engels spreken en dus onvertaalbare woorden hebben. Dat bleek deze week toen de Washington Post een heel artikel wijdde aan het woord uitwaaien en de bijzondere kijk op de wereld en het leven en de natuur die daaruit zou blijken. Wat de vraag doet rijzen hoe het coalitieakkoord eruit had gezien als iemand eraan had gedacht dat typisch Nederlandse woord erin te verwerken?
Ronald V. zegt
Mooi scherp betoog.
Zowel u als de wetenschapsjournaliste refereert elk op zijn of haar eigen wijze aan de shapir-worfthese,
We hebben nu een nieuwe minister voor onderwijs, Robbert Dijkgraaf. Of hij een goed oog heeft voor de cultuurwetenschappen, vraag ik me af. Of hij bereid is om bijvoorbeeld de universitaire neerlandistiek te versterken, betwijfel ik. En wel omdat hij wellicht niet goed in de gaten heeft dat wetenschap meer is dan enkel natuurwetenschap. Maar misschien heeft zijn verblijf op Princeton zijn ideeën over wetenschapsfilosofie verdiept en verbreed. Wie weet.
Maar het Duits is natuurlijk de filosofische openbaringstaal bij uitstek om het Zijn zelve, wat dat ook moge zijn of wezen, te benaderen. 🙂
https://www.trouw.nl/nieuws/heidegger-alleen-voor-duitsers~b7aa9b2c/
Marc van Oostendorp zegt
Hoopgevend is in ieder geval dat Dijkgraaf zich een paar jaar geleden keerde tegen het zogeheten plan-Van Rijn, om geld van de alfa- en gamma-wetenschappen over te hevelen naar bèta. Ik geloof overigens dat hij dat plan nu als minister wel moet uitvoeren, maar hopelijk blijven meer van dit soort grappen ons bespaard. Als president van de KNAW kon hij geloof ik ook best met de geesteswetenschappers overweg. Misschien helpt ook dat hij behalve fysicus ook kunstenaar is (hij heeft op de Rietveld-academie gezeten).
Berthold van Maris zegt
Inderdaad heeft Ten Broeke volkomen achterhaalde ideeen over hoe taal onze kijk op,de wereld zou beinvloeden. Prima blog.
Bessel Dekker zegt
Ik heb de indruk dat we uit het artikel van Ten Broeke wel degelijk wat leren over de taalwetenschap. Ze bespreekt de Sapir-Whorfhypothese als volgt:
“In de film verwijst Banks naar de Sapir-Whorf-hypothese: het idee dat de taal die je spreekt bepalend is voor hoe je denkt. Die hypothese bestaat echt, al vinden taalwetenschappers inmiddels dat meneer Whorf zich wat al te potig heeft uitgedrukt. Onze taal bepáált niet hoe we de wereld zien. Maar invloed heeft ze wel.”
Dit is vrij precies het verschil tussen de sterke SWH, die inderdaad door geen serieuze linguïst meer wordt aanvaard, en de zwakke, die nog steeds voorwerp van onderzoek is. Taal dwingt niet, maar stuurt wel. (Levinson, Lakoff/Johnson). En dat heeft niets met primitivisme te maken: het is inmiddels ook een platitude dat de taal zich aan de omstandigheden kan aanpassen.
Maar zolang ze dat niet gedaan heeft (en het Potawatomi zal dat dus niet meer doen posthuum). Maar in haar tegenwoordige (eind)staat zou ze inderdaad heel andere semantische velden hebben dan het Nederlands. In dat opzicht is de vraag hoe ze een coalitieakkoord zou “toelaten” een interessant gedachte-experiment.
De suggestie van de student was natuurlijk een representatie van de sterke SWH. Dat is vergeeflijk: studenten mogen dat doen. Anders leren ze niks. Het zou van belang zijn te weten wat het antwoord van de docent was.
Marc van Oostendorp zegt
In de eerste plaats vereenzelvigt Ten Broeke de sterke SWH met het standpunt van Whorf, maar het is niet duidelijk dat hij inderdaad zo simplistisch dacht: de sterke en de zwakke SWH zijn eerder interpretaties van wat Whorf (en Sapir) zeiden dan dat je een van de twee met die schrijvers kunt vereenzelvigen. Bovendien: doordat wat de studenten zeggen, in het stukje onweersproken blijft, wordt sterk de indruk gewekt dat dit de vorm van ‘sturing’ is die kennelijk wel in orde is; eerst is de ’te potige’ uitspraak van Whorf kennelijk weggezet, wat overblijft is dat het Engels je toestaat om een verschil te maken tussen mensen en de rest van de levende natuur.
Er is overigens niets in het stukje (of het boek waarnaar verwijst) waaruit blijkt dat het Potawatomi ‘heel andere semantische velden’ heeft dan het Nederlands. Het verschil tussen animate en inanimate is daar nu eenmaal geen goed voorbeeld van, dat laat het voorbeeld van Peter de Swart zien. Laat een andere groep mensen eenzelfde tekst schrijven, en het is toch geen andere tekst. Maar er is geen enkele wetenschappelijke reden om te denken dat sprekers van het Potawatomi ineens met allerlei oplossingen zouden komen voor de problemen waar we in zitten, en al helemaal niet dat tweedetaalverwervers dat zouden doen.
Het enige wat je leert over taalwetenschap is dat die SWH bestaat, maar zelfs over de echte inhoud ervan kom je niets te weten.
Bessel Dekker zegt
Maar semantische velden beperken zich helemaal niet tot animate en inanimate! De vraag is veeleer of
duurzame en sterke economie op te bouwen
nieuwe banen te creëren
in het Potowatomi in enig register zouden passen. Waarschijnlijk niet, en dat heeft niets met primitivisme te maken, (Humboldt ligt ver achter ons, en we spreken niet van de Humboldt-Boas-Sapir-Whorfhypothese). Sapir kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de sterke SWH. Bijvoorbeeld:
“Nor can I believe that culture and language are in any true sense causally related. Culture may be defines as /what/ a society does and think, Language is a particular /how/ of thought.” [Language 1921:180]
En hij beweerde veeleer het omgekeerde: cultuur was van invloed op taal.
Whorf maakte hier een strong SWH van: “habitual thought” vormde een “constraint”. Taal werd dwang, niet langer invloed. En dat laatste is te potig: Ten Broeke heeft daarin gelijk. En niemand gelooft er meer in. Maar sindsdien is er veel discussie geweest, vaak emotioneel van aard. De sterke en de zwakke variant(en) zijn vaak niet onderscheiden, onderzoek naar de zwakke variant is niet erg doorgedrongen tot sommige discussianten.
Er zijn overigens interessante lijntjes met andere aandachtsvelden: framing, reclame, information packaging. Maar zijn alle gelieerd aan een zwakke vorm, niet aan de sterke.
Ten Broeke schreef een artikel over politiek. Niet over taalkunde. Ze had dat anders kunnen doen (wie niet), maar dat was niet haar bedoeling. Het is te veel gevraagd ook nog een taalkundeles te verwachten, en de sterke indruk gewekt door de uitspraak van een student is persoonlijk. Het was niet mijn indruk. Dat een “sturing” in orde zou zijn, is niet de hypothese van onderzoek aan de zwakke SWH. De vraag is veeleer of ze er is.