Tien jaar geleden noemde ik Wim Daniëls op deze site onze nationale volkstaalkundige en hoewel ik er toen bij zei dat ik dat als eretitel bedoelde waren er toch mensen verontwaardigd over: wat was dat voor hautain gedoe van mij in mijn ivoren toren. Maar ik bedoelde het echt als compliment. Hij is niet iemand die zelf onderzoek heeft gedaan, en wat hij zegt graaft zelden erg diep, maar wat hij zegt weerspiegelt meestal wel zo’n beetje de consensus van de taalkundige gemeenschap, maar in een vorm die grote groepen mensen enorm aanspreekt, en terecht. Hij straalt iets uit van man-van-het-volk en als zodanig weet hij mensen te vertellen dat ze zich bijvoorbeeld niet zo druk moeten maken over zogenaamde taalfouten maar in plaats daarvan beter kunnen genieten van al het moois.
Dat moois noemt hij het dik, en dat verklaart de titel van zijn nieuwste boek De dikke Daniëls. De ondertitel (‘Het verhaal van onze taal volgens Wim Daniëls’) suggereert een soort standaardwerk, maar die pretentie heeft het boek helemaal niet: het bestaat uit een grote verzameling korte column-achtige stukjes, waarin de schrijver van de hak op de tak springt: oh, over dat woord weet ik nog een leuk etymologisch feitje dat me brengt op een mooi gedicht dat ik vroeger eens heb gelezen in Aarle Rixtel, waar een docent altijd zo geestig uit de hoek kon komen.
Straattaal
Hij houdt het vaak bij zichzelf, en dan eigenlijk vooral over zijn jeugd: je krijgt als lezer de indruk dat je de mens Wim Daniëls helemaal leert kennen met al die anekdotes over zijn vader die naar ‘het fabriek’ ging of de opvallende woorden die de kleine Wim in een schrift verzamelde, tot je beseft dat je over de huidige Wim eigenlijk nooit iets hoort: zijn ouders spelen wel een rol, een eventuele partner of eventuele kinderen blijven discreet in de coulissen staan. De toon van De dikke Daniëls heeft, net als veel recente niet-taalkundige boeken uit deze almaar vloeiende pen, een nostaligisch karakter.
Ik schreef tien jaar geleden ook al dat Daniëls waarschijnlijk meer boeken had geschreven dan alle andere taalkundigen bij elkaar, en daar is in de afgelopen tien jaar nog een hele stapel bovenop gekomen – en dan is hij ook nog eens écht doorgebroken, als gevolg van zijn analyse van het Koningslied in een talkshow. Hij is misschien wel de sympathiekste BN’er die er is, en het is natuurlijk heel fijn voor het vak dat zo iemand zich dan als taalkundige afficheert. Dat geldt trouwens ook voor de taalkundige onderwerpen waarnaar hij steeds terugkeert: het dialect en de etymologie. Het gaat niet of nauwelijks over zaken als straattaal of genderneutrale taal of de vele talen die er in de gemiddelde Nederlandse stad gesproken worden.
Laatste woord
Mij lijkt zo’n keuze volkomen gerechtvaardigd, het weerspiegelt de man die Wim Daniëls is. En die man vormt precies de attractie van zijn werk.
Het blijkt ook uit het feit dat hij maar heel zelden andere taalkundigen citeert. Hij noemt een keer Jaap de Rooij en een keer Nicoline van der Sijs, en in het nawoord zegt hij dat hij heel veel heeft opgezocht in de Van Dale, maar de meeste besproken feiten en feitjes hebben geen auteur: de verantwoording aan het eind van het boek is heel kort.
Het is daarbij interessant dat iemand die zo beroemd is om zijn liefde voor taal, toch nog dingen moet schrijven als:
Soms word ik een taalpurist genoemd.
Want dat is de ervaring van iedere taalkundige: je kunt nog zoveel blijkt geven van je enthousiasme voor al het moois dat over ieders tong komt, dan nog zal men, al schrijf je honderd veelgelezen boeken, denken dat je eigenlijk erop uit bent onzuiverheden uit de taal te weren.
Dat is om moedeloos van te worden. Maar moedeloosheid is niks voor Wim Daniëls, die met De dikke vast zijn laatste woord nog niet heeft gezegd.
Berthold van Maris zegt
De belangrijkste stijlfiguur die Daniels hanteert als hij spreekt of schrijft is de overdrijving. Zo beweert hij al jaren dat het dialect van zijn Brabantse dorp veel meer klanken heeft dan het Standaardnederlands: namelijk 100 stuks. Overdrijving en wetenschap gaan slecht samen. Is de man taalkundige? Ik zou denken van niet.
harryreintjes zegt
Oh, en wat weet u zoal van het Aarle Rixtels?
Berthold van Maris zegt
Ik weet daar niks over, maar bij het Meertens Instituut weten ze daar heel veel over.. Het arrlerixtels heeft echt geen 100 fonemen. Dat zal de schrijver van deze blog kunnen beamen.
Berthold van Maris zegt
En nostalgie kun je misschien ook wel zien als een vorm van overdrijving.