Het fundament onder de brug van Nijhoff
Raken we ooit uitgepraat over ‘De moeder de vrouw’ van Martinus Nijhoff? Het eenvoudig ogende sonnet ontmoette bij verschijning in Nieuwe gedichten (1934) weinig begrip. Simon Vestdijk en Anthonie Donker spraken van ‘mislukt’, ‘vol fouten’ en verwachtten dat Nijhoff met een verbeterde versie zou komen zoals hij veel van zijn gedichten herzag. Wat niet gebeurde, de in 1953 overleden dichter heeft er nooit een letter aan veranderd. Wel veranderde de tijdgeest zodanig dat het sonnet bij uitstek geliefd is geworden. Genesteld in ons idioom. Hoe vaak opent niet een verhaal of verslag op de wijze van ‘ik ging’ of ‘we gingen naar…’
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
In de zestiger jaren werkte A.L. Sötemann langdurig aan een analyse van het sonnet. Nogal wat interpretatie-onzekerheden deden hem worstelen met de duiding. Daaraan kwam een einde toen de clavicinist Hans Philips, een goede vriend van de dichter, hem frappante informatie gaf: Vanaf de pas geopende brug bij Zaltbommel had Philips in 1933 een psalmzingende vrouw gezien op een binnenvaartschip, en een andere keer elders een sterk op zijn eigen moeder lijkende vrouw. Twee momenten, vertelde hij aan Nijhoff tijdens een gezamenlijke fietstocht door het rivierengebied onder Utrecht, die hem aan de dichter in relatie tot zijn moeder hadden doen denken. Twee weken later liet Nijhoff Philips een eerste versie lezen van ‘De moeder de vrouw’.
Het was een gelukkig moment voor Sötemann: mondelinge overlevering uit de eerste hand van feiten over de genese van het gedicht, met name het gedeelte na de volta. Hiermee voltooide hij in 1968 een naar zijn mening sluitende interpretatie van het gehele gedicht, die toch weer een reeks nieuwe observaties genereerde. Kritische commentaren, aanvullingen en andere visies verschenen van onder meer W.A. Ornée (1970), Yra van Dijk (2002), Wiljan van den Akker (2003), Paul Claes (2006). Gerrit Komrij interpreteerde er in dichterlijke fantasie prachtig op los (NRC 1998).
Er bleven vragen. Bijvoorbeeld naar ‘die elkaar schenen te vermijden’ (v.3) en naar de door Sötemann als raadselachtig ervaren aanwezigheid van weer in ‘worden weer buren’ (v. 4). Op deze specifieke vragen kan ik nu antwoord geven, niet op basis van mondelinge overlevering maar een antwoord dat zich aandiende binnen het literaire kader, zwart op wit in de literatuur. En niet alleen het intertekstuele antwoord op weer en schenen, meer verzen, zo niet alle, kunnen beter begrepen worden vanuit dit nieuwe gezichtspunt. Bij herlezing van een beroemd en bewonderd literair werk, De uitvreter van Nescio (De Gids 1911 en in boekvorm 1918) viel mij de volgende passage over Japi op:
Toen begon i weer anders. De zon kon zoo mooi in de Waal schijnen. Bij Zaltbommel had i de zon in de Waal zien schijnen toen i de laatste maal met den trein over de brug kwam. Tusschen de brug en de stad maakte de zon een groote lichtplek in het water.
De uitvreter, 1918, p.85-86
Nescio spreekt hier al over ‘de brug’ over de Waal bij Zaltbommel. Maar dat is de spoorbrug, gebouwd in 1869 en daarmee de eerste spoorbrug over een van de grote rivieren in ons land. De ‘nieuwe brug’ van Nijhoff is de eerste grote verkeersbrug, die in november 1933 in gebruik werd genomen.
Nijhoff brengt ons naar Zaltbommel op het moment dat die twee bruggen daar naast elkaar over de Waal liggen. De opening van de jongste was een gebeurtenis van nationaal belang die veel publiek trok. Deze brug betekende een doorbraak in de doorstroming van Noord naar Zuid voor het personenverkeer van voetganger tot auto, dat tot dan per veerpont overstak. Bij Zaltbommel kon je voortaan zelf oversteken.
Ongetwijfeld was Nijhoff zich drieëntwintig jaar later bewust van de passage bij Nescio waar de uitvreter terugdenkt aan zijn zicht op het zonlicht in de rivier bij Zaltbommel. Met Japi gaat het dan niet goed meer. Na een mislukte liefde ziet hij het leven somber in. Het besef van de oneindigheid overweldigt hem:
Het water stroomde maar, de zon scheen er maar in, honderd, duizend, honderdduizend maal. Voor tweeduizend jaar scheen de zon er al in en stroomde het water maar. God weet hoe lang al.
1918, p.86
Die ‘oude rêverie’ zoals Nescio het noemt, herhaalt hij bij die andere brug over de Waal die we veel beter kennen van Nescio. De spoorbrug bij Nijmegen, waar Japi uiteindelijk van zal afstappen, na nog enige tijd passeren met ‘verstaren’ en zich verliezen in de eindeloosheid van de tijd:
[…] ’t water dat maar altijd naar ’t westen stroomde, dat iederen avond naar de zon stroomde. […] Nu ligt de brug er over. Nog maar kort, nog maar wat jaren. En toch heel lang. Ieder jaar is 365 dagen, tien jaar is 3650 zonnen. Iedere dag is 24 uur, en ieder uur gaat er meer door de hoofden van al die tobbende menschen dan je in duizende boeken zou kunnen opschrijven. Duizende tobbers die de brug gezien hebben, zijn nu dood. En toch ligt i er nog maar kort.
1918, p.91
Daar staat het, ‘Duizende tobbers die de brug gezien hebben’, het fundament voor de brug die de ‘ik’ van Nijhoff zag. De term ‘de brug zien’ komt maar één keer voor bij Nescio, als uiting van een diep depressieve, verloren man. En de volgende die hem bewust gebruikt, tweemaal, is Nijhoff. ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien./ Ik zag de nieuwe brug.’ reageert op de brug bij Nescio.
Het is bijna onvoorstelbaar dat Nescio zelf geen weet van het gedicht heeft gehad. Maar tot nu toe heeft nog nooit iemand publiekelijk opgemerkt dat Nijhoff in het openingsvers naar Nescio verwijst. Met het hergebruiken van ‘de brug zien’ betuigde hij eer aan de schrijver die zich altijd afzijdig hield van de literaire wereld. Dat die wereld hem erkende als grootheid, kunnen we lezen in de biografie van Lieneke Frerichs. En ook dat Nijhoff Nescio bewonderde.
Maar hij had een andere blik: meteen al in vers 2 plaatst Nijhoff ‘de brug’ in een positieve context. Want wat ziet hij in de ‘nieuwe brug’? Hij geeft zelf het antwoord: twee overzijden die weer buren worden. Nijhoff concentreert zich op het nieuwe. De nieuwe brug biedt nieuwe mogelijkheden, tot maatschappelijke ontwikkeling, tot persoonlijk contact. Die ruimtelijke ervaring zal ook Hans Philips beleefd hebben toen hij daar voor het eerst stond, op die brug over de brede Waal.
Tot slot nog drie nieuwe inzichten door de connectie met Nescio.
die elkaar vroeger schenen te vermijden (v.3)
‘Vroeger’ duidt op het tijdperk dat over de grote rivieren alleen spoorbruggen lagen. De trein brengt je over land en over water van station naar station, niet van de ene oever naar de andere, dat deden de veerponten.
worden weer buren. (v.4)
Sötemann was er dichtbij toen hij zich retorisch afvroeg “Zijn de overzijden soms voordien al ‘buren’ geweest? Wanneer dan? Er moet toch niet gedacht worden aan de tijd dat de Waal daar nog niet stroomde?” Ja toch wel, waar de uitvreter zich het hoofd pijnigt over het stromen van de rivier en de duur van de tijd: ‘Duizende tobbers die de brug gezien hebben, zijn nu dood. En toch ligt i er nog maar kort. Veel, veel langer stroomde het water daar. En er was een tijd toen dat water er niet stroomde. Die tijd is nog veel langer geweest.’ (vervolg van fragment boven, p.91-92)
Een minuut of tien / dat ik daar lag (v.4-5)
Het gelukzalige gevoel van opgenomen zijn in de ruimte dat de ‘ik’ liggend in het gras ervaart, geeft grote rust aan het beeld dat Nijhoff schept. Dat wordt niet onderbroken wanneer na ‘een minuut of tien’ een schip door de brug komt gevaren met een psalmzingende vrouw die de ‘ik’ doet wensen dat dat zijn moeder was. Het lijkt me een afsluitende manoeuvre van de dichter, waarin na een moeilijke periode alle vreugde en verdriet harmonisch bij elkaar komt. De ervaring dat een nieuwe tijd is aangebroken. Een overzichtelijke tijd: met het benoemen van zijn tien minuten reageert Nijhoff nuchter op de wanhopige berekeningen van tijd en eeuwigheid door Japi.
Kortom, met Nijhoff gaat het wel goed.
Ruud Hisgen zegt
Ziezoo
Marijke van der Wal zegt
Prachtige vondst die connectie met Nescio! Knappe en overtuigende analyse van dit veelbesproken gedicht.
Robbert-Jan Henkes zegt
Woonde Nijhoffs zus niet in Zaltbommel? Dan ging hij dus naar Bommel om zijn zus te zien. Waarmee het thema van de nieuwe brug en de persoonlijke nijhoviaanse geschiedenis in één stap wordt overbrugd. “Ik ging naar Bommel om mijn zus te zien” – veel beter!
Ariane van Santen zegt
Wat een vondst, die relatie met Nescio! Heel overtuigend
A.J. van Es zegt
Albert van Es schrijft: een sterk staaltje van grote belezenheid