Ik kijk graag naar Vlaamse televisieprogramma’s, maar kan daarbij mijn beroepsdeformatie niet uitzetten, dus taalbijzonderheden vallen me automatisch op. Zo ging ik laatst rechtop zitten toen een moeder in een Vlaamse serie om een hoekje tegen haar dochtertje riep: ‘Koekoek!’ In Nederland zeggen we dan ‘Kiekeboe!’ Dit regionale verschil was nieuw voor me, en maakte me nieuwsgierig naar de vraag waar dit verschil vandaan komt en hoe oud deze uitroepen eigenlijk zijn. Woordenboeken en andere naslagwerken zwijgen over dit soort onopvallende regionale verschillen.
Kiekeboe
Het oudste woordenboek waarin kiekeboe is opgenomen, is het Nieuw Woordenboek der Engelsche en Nederduytsche Taale van W. Sewel uit 1691, die boopeep geeft als Engelse vertaling van kiekeboe. Het volgende woordenboek waarin kiekeboe voorkomt, is de tweede druk van het Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen van F. Halma uit 1729. Halma beschrijft kiekeboe als: ‘Speelwoordje dat men gebruikt als men zijn tronie ergens mede voor de kleinste kinderen bedekt, en weer ontdekt’ (tronie was toen nog een neutraal woord voor ‘gezicht’ en ontdekken betekende ‘ontbloten, zichtbaar maken’). Het woord was voor Halma kennelijk onvertaalbaar, want als Franse ‘vertaling’ geeft hij: ‘Mot dont on se sert en Flamand en jouant avec les plus petits enfans, en se couvrant le visage & le laissant voir successivement.’ Hij noemt dit woord dus Vlaams, en hij vermeldt niet de moderne Vlaamse vorm koekoek; dat geeft hij ook niet als aparte betekenis bij dat trefwoord.
In de literatuur wordt kiekeboe al eerder in de zeventiende eeuw genoemd. Zo dichtte de veelschrijver Jan Zoet rond 1655 over een moeder die tegen haar baby’tje zingzegt:
… Doudre deintje,
Zuije, zui, wat schort mijn kleintje;
Heeft het in zijn buikje pijn,
Speul met Memmetje [mama] traraartje,
Dronken is het kijntjes Vaartje [kindjes vader],
Mag ’er niet een lagje van [kan er geen lachje vanaf];
Kik-ke-beu, ik zelje krijgen,
Wil men Lam’tje [mijn lammetje] nog niet zwijgen?
Kijk, waar is je prampje [borstje] dan?
Kiekeboe is een samenstelling van kieken ‘kijken’ en het tussenwerpsel boe, en geeft dus weer hoe het spelletje wordt gespeeld: de moeder verbergt haar gezicht, trekt de aandacht van haar kind door kiek te roepen, laat het vervolgens haar gezicht zien en zegt dan boe! De vorm kieken in plaats van kijken bewijst dat het woord oud is en afkomstig uit de spreektaal: vanaf eind vijftiende eeuw veranderde de klank ie geleidelijk in ij in de taal van de lagere klassen in de Hollandse steden, en in de zeventiende eeuw verbreidde die uitspraak zich vanuit Holland naar andere streken en werd de standaarduitspraak voor het hele Nederlandse taalgebied; in sommige dialecten, zoals het Nedersaksisch en West-Vlaams, drong de verschuiving naar ij niet door. De uitroep kiekeboe komt ook voor zonder boe, in de vorm kiekkiek (eigenlijk ‘kijk! kijk!’), maar die vorm is op schrift pas aangetroffen in 1889, al zal hij vast ouder zijn.
Het Engels kent bo-peep (sinds 1528), peekaboo (sinds 1600) en peep-bo (sinds 1660), en in het Schots is bo-keik genoteerd in 1535. Het aardige is nu dat de werkwoorden peek en peep waarschijnlijk vervormingen zijn van het oudere Engelse keek (Schots keik) – de werkwoorden betekenen alle drie min of meer hetzelfde, namelijk ‘gluren, loeren, kijken’. De oudste vorm keek is waarschijnlijk in de veertiende eeuw ontleend aan het Middelnederlandse kieken.
In hoeverre de Nederlandse vorm kiekeboe en de Engelse vormen peekaboo, bo-peep, peep-bo elkaar hebben beïnvloed is niet duidelijk: de Engelse vormen zijn eerder genoteerd maar dat kan met dit soort spreektaalvormen toeval zijn, want die worden meestal pas laat op schrift gesteld. Juist omdat het zulke duidelijke spreektaalvormen zijn, lijkt het mij het waarschijnlijkst dat de woorden in beide talen onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan in de babytaal van moeders.
Koekoek
Koekoek! als synoniem van kiekeboe heb ik pas halverwege de twintigste eeuw gevonden maar het is natuurlijk erg lastig om juist deze betekenis te vinden bij dit heel frequente woord met meerdere betekenissen. Het zal dus zeker ouder zijn. In ieder geval werd koekoek al vroeg gebruikt in de kindertaal, want Kiliaan noemt in zijn Nederlands-Latijnse woordenboek uit 1599 het kinderspelletje Kockock heerken rijd’ ick wel ofwel bock ouer haghe spelen, dat hij toelicht als ‘ludus puerorum, cùm puer obstructis oculis diuinat quot alter, ipsius tergo insidens, digitos erectos habeat’, ofwel: kinderspel waarbij een kind met zijn ogen dicht raadt hoeveel vingers iemand achter zijn rug opsteekt. Dat is weliswaar niet hetzelfde als kiekeboe spelen, maar bewijst wel dat koekoek al vroeg in de kindertaal overdrachtelijk gebruikt werd.
De uitroep koekoek voor ‘kiekeboe’ zal in Vlaanderen wel ontstaan zijn onder invloed van het Frans: in het Frans roepen kinderen die verstoppertje spelen al sinds 1660 coucou, en in 1887 noemt de bekende schrijver Emile Zola de verbinding faire coucou ‘kiekeboe spelen’. De vogelnaam coucou/koekoek wordt in deze context gebruikt, omdat een koekoek meestal onzichtbaar is maar op onverwachte momenten door zijn kenmerkende roep laat weten dat hij in de buurt is. Om diezelfde reden heet een hangklok die de hele en halve uren met een geluid aangeeft een koekoeksklok en niet bijvoorbeeld een musklok, vogelklok of tjiftjafklok.
Het Deutsches Wörterbuch van de gebroeders Grimm vermeldt dat al in de zeventiende eeuw kinderen in het Duits kuckuck tegen elkaar roepen bij het verstoppertje spelen, maar dat is niet hetzelfde als kiekeboe zeggen tegen een baby’tje: in het moderne Duits zegt men dan kuckuck, maar hoe oud dat is, is niet te vinden. Het Vlaamse koekoek zal niet door het Duits zijn beïnvloed maar door het Frans, gezien de talensituatie in de Zuidelijke Nederlanden.
Piep
In de zuidelijke dialecten zijn ondertussen nog meer synoniemen van kiekeboe bekend, namelijk piep (piep doen, piep spelen), pie(p)beu en piepertje-duik, alledrie vermeldt in het Westvlaamsch Idioticon van De Bo. In het Limburgs zei men (1922) piepenmuuske spelen. In plaats van de roep van de koekoek draait het in deze benamingen om het (onverwachte) gepiep van een muis. Over het Zeeuws-Vlaamse piebeu schreef G.F. Roos in De Navorscher (29, 1879, pp. 486-487):
Piebeu spelen is, dat een meisje zich het voorschot over ’t hoofd werpt en het weder in eens afrukt, te gelijker tijd uitroepende, Piebeu! om het kleine broertje of zusje, te doen lachen of schrikken. Nu is dit Piebeu spelen, helaas, ook een spel voor volwassen kinderen geworden, doch zoo onschuldig niet, namelijk in een verkeerd bed stappen’ [lees: ongeoorloofde seks hebben].
Het Fries kent piba, dat in 1840 luidde piep-ba en dat de oudere neerlandismen kikebo en kycke-bo (1840) heeft verdrongen. Kiekeboe spelen is in het Fries pibaboartsje.
Kinderontwikkeling
Uit de oudste dateringen blijkt dat Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse moeders sinds de zestiende of zeventiende eeuw het spelletje ‘kiekeboe’ met hun baby’tjes spelen. Wellicht wijst dit erop dat ouders in deze periode meer aandacht kregen voor de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Inmiddels is namelijk uit onderzoek van ontwikkelingspsychologen gebleken dat kiekeboe spelen een hulpmiddel is om baby’tjes te laten inzien dat dingen die ze niet zien, nog steeds bestaan. Het besef van objectpermanentie, zoals de ontwikkelingspsychologen het noemen, krijgen baby’s tussen de zeven en negen maanden.
Laat een reactie achter