Een zomer met Manon Uphoff (10)
Ogen spelen een belangrijke rol in het werk van Manon Uphoff. Ik wees er eerder al op dat het zicht het enige zintuig is dat ze echt behandelt in haar boek over het menselijk lichaam Het moet eten, slapen, ademhalen. Ik heb ook al uitgelegd dat de visuele vorm van haar proza zelf een belangrijke rol speelt – meer misschien dan de klank.
Ook de bundel columns, krantenartikelen en lezingen Hij zegt dat ik niet dansen kan bevat een stukje (dat ze oorspronkelijk schreef voor het hogeschoolblad Trajectum) met de titel Ogen. In dat stukje doet ze een opvallende onthulling: dat ze helemaal niet zo goed ziet. Zoals vaak in het werk van Uphoff wordt die zwakte meteen verbonden met macht. Altijd is er iemand anders die weleens misbruik zou kunnen maken van jouw gebrek:
Ik ben bijziend en een gevolg van mijn dioptrie van min twaalf was dat geruststellingen die op mij als kind werden losgelaten (nee, dat is geen kat of panter, dat is je zwarte jasje; geen spook in de kast, maar een jurk; geen witte hand met dunne vingers, maar een chrysant) niet werkten, omdat ze gebaseerd waren op de ervaringen van anderen die wél goed zagen en de overeenkomsten en verschillen tussen hun verbeelding en de waargenomen werkelijkheid konden controleren.
Het zicht is het belangrijkste zintuig van de mens, en daarmee een bron van macht: wie goed kan zien, kan beter zien hoe het écht zit. Minstens even belangrijk, om Uphoffs relatie met het kijken te begrijpen, is dat het de meest analytische zintuig is. Wie geluid wetenschappelijk wil analyseren, tovert op een scherm een spectogram. Het omgekeerde gebeurt niet of minder: het omzetten van beeld in een geluid om het preciezer te kunnen meten. Kijken betekent ontleden, in stukjes hakken en weer in elkaar zetten.
In die zin zijn het instrumenten in de strijd tussen lichaam en geest die een draad is in veel van Uphoffs werk. Ze zijn het deel van het lichaam dat het dichtst ligt bij de geest. Haar belangrijkste referentiepunt is daarom de beeldende kunst, hoewel ze zelf in maart van dit jaar in NRC iets schreef over het terugkerende thema van kleding in haar werk, en Peter Altena gisteren hier de allusies aan (visuele) porno memoreerde.
En tegelijkertijd ligt het ingewikkelder. Uphoffs liefde voor beeldende kunst, voor tekeningen en schilderen, tonen het ‘onverbrekelijke verbond tussen oog, gedachte en hand”.
In Parijs sta ik oog in oog met de [geschilderde gezichten] van Delacroix en dwars door tijd en ruimte heen worden de vingers van de maker zichtbaar, rond houtskool, potlood en grafiet. Het hoofd werpt een schaduw op het papier. Mens, dier of ding, het bevindt zich dichtbij. Het wordt geleidelijk aan met een blik bedekt, getransporteerd, opgetild, vervangen. Het versmelt met het mentale beeld dat even later over het papier wordt uitgestreken, als een streling van het oog, of er venijnig en scherp wordt neergekrast, door een oog dat fileerde als een mes.
Je neus, je oren en je mond zijn holtes, maar je ogen liggen aan de oppervlakte. Ze lijken daarin op de handen en de vingers, maar ze zijn ook tegenovergesteld. In de roman Gemis noemt de vertelster het oog “een kwetsbaar element, dat veel beelden maar weinig aanraking verdraagt”. Een schilderij of een tekening verenigt die werelden.
Laat een reactie achter