Een zomer met Manon Uphoff (24)
Een van de klassiekers onder Manon Uphoffs verhalen is ‘Eén’ in De fluwelen machine. Het is het verhaal van een Siamese tweeling, twee meisjes. Hoe ze in eerste instantie profiteren van de freakshow die de moderne kunst is (‘Over de hele wereld zijn er filmregisseurs die ons, buitengewone, opvallende, misvormde of afwijkende mensen, gebruiken of zelfs nodig hebben om hun artistieke of filosofische ideeën uit te beelden’). Hoe ze later in contact komen met een cameraman, die uiteindelijk met één van de twee naar bed zal gaan. Hoe die lichamelijke vereniging de tweeling geestelijk uit elkaar drijft terwijl ze lichamelijk aan elkaar vast blijven zitten.
Je kunt het verhaal lezen als een reactie op de ontvangst die Uphoffs werk tot het verschijnen van De fluwelen machine en nog lang daarna gehad had: dat werk werd in de kritiek wel gepresenteerd als een freakshow, Lichamelijk is er vaak nog niet eens zoveel mis met de hoofdpersonen van haar verhalen – althans van nature, want ze verminken zichzelf en elkaar regelmatig, vooral handen en voeten moeten het ontgelden in het vroege werk, operatief verwijderd. Maar geestelijk zijn veel personages een beetje extreem en precies dat krijgt in de kritiek veel aandacht: de verhaalschrijfkunst als kermisattractie.
Seksualiteit
Naar mijn idee ontneemt die manier van kijken het zicht op andere thema’s. De personages beleven dingen misschien in heftiger mate dan de gemiddelde lezer, maar dat maakt thema’s zichtbaar die ook in het leven van die gemiddelde lezer spelen.
De strijd tussen verbondenheid met de ander en onafhankelijkheid in menselijke relaties, tussen overgave en controle in de menselijke ziel, wordt verbeeld in ‘Eén’. De twee zussen gaan een aantal fasen door: eerst weten ze niet beter, later prijzen ze zich gelukkig:
In het begin waren we alleen een schok voor onze ouders en onze familie. Later – toen we ontdekten dat de wereld voor het grootste deel bevolkt is met afgescheiden individuen, die zich alleen in de seksualiteit in elkaar kunnen verliezen – werden we ook een schok voor onszelf. Het liefst waren we in de buurt van zwangere vrouwen, een voorkeur die onze ouders niet begrepen. Het afgescheiden zijn zit de mens niet in het bloed. Ik kan niet begrijpen waarom het niet tot nadenken stemt dat er een schaar aan te pas moet komen of een mond met tanden om de streng die ons aan elkaar verbindt te verbreken.
Meer dan twintig jaar later zou Uphoff in het marathoninterview verklaren dat voor haar een belangrijk aspect van seksualiteit is dat je de grenzen tussen je eigen lichaam en dat van de ander tijdelijk opheft.
Onverknoopt
Dat bloed waarin het afscheiden zijn niet zit wordt in ‘Eén’ nog wat concreter uitgewerkt: als de ene zus drinkt, of rookt, of verliefd is, voelt de ander de alcohol, nicotine of hormonen ook door de aderen stromen.
Maar later, als de cameraman eenmaal in hun leven is – hij gaat met de een naar bed, maar kijkt daarbij de ander in de ogen – raken de zussen verstrikt in het machtsspel dat alle verbondenheid óók is. De jaloezie maakt hen kapt (jaloezie tussen zussen is een motief dat je vaak tegenkomt bij Uphoff). Uiteindelijk spreken ze niet meer met elkaar, en om haar zus te treiteren besluit een van hen ook niet meer lekker te gaan liggen:
Ik moet slapen terwijl steken van pijn, van spieren die verkrampt raken, van bloed dat ergens stilstaat en zijn temperatuur verliest, van tintelingen in romp, armen en hals, me wakker houden. Ze zoekt de moeilijkste, pijnlijkste houding voor zichzelf. Trapt midden in de nacht de dekens van ons af, en als ik haar rond een uur of twee smeek en bid goed te gaan liggen, zodat ik kan slapen, eindelijk kan slapen, lacht ze en blijft wakker
Om zulke dingen mee te maken heb je heus geen twee verknoopte lichamen nodig. Eén onverknoopt lichaam is genoeg voor zulke zelfdestructie.
harryreintjes zegt
Vasalis: “Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn”.