Een zomer met Manon Uphoff (37)
Een onopvallende, maar belangrijke rol in De spelers van Manon Uphoff wordt ingenomen door de camper. De roman gaat over de relatie tussen een jonge Nederlandse vrouw, Manja, en haar Boschisch-Kroatische schoonfamilie in de nadagen van de Joegoslavische burgeroorlog. Manja vertelt het verhaal en kan zichzelf duidelijk niet veel raad met de brug die er gaapt tussen haarzelf en al dat leed. Maar twee keer duikt er een man op met een camper.
De eerste keer is als de vriend van Manja wordt toegesproken door zijn Nederlandse baas, een patser (‘de rentmeester’) die zich heel verbonden zegt te voelen met de vluchteling:
Daar zijn vreselijke dingen gebeurd, maar jij bent hier gekomen en hebt gekozen voor de beschaving en ik zal je dit zeggen, jongen. Jij bent een nomade…. Jij bent een nomade en ik ben een nomade. Ieder jaar stappen mijn vrouw en ik (…) in de camper en trekken rond. We pakken een vlucht, naar x of naar y, kan niet rotten, en nemen een camper… En ik kan je vertellen: niets heeft een mens nodig, niets! Het is allemaal een panacee, we dénken maar dat we dingen nodig hebben, maar wat hebben we werkelijk nodig?
Het leest als een satirische passage, maar het hoeft niet te verbazen als deze door de schrijfster vrij letterlijk uit de werkelijkheid is genomen. Je ziet de rentmeester voor je, die zich een bohémien waant omdat hij in de zomervakantie een camper huurt. Tegelijkertijd staat die rentmeester nu helemaal niet zo ver boven bijvoorbeeld de vertelster zelf die af en toe ook uiting geeft aan een zucht tot verbondenheid die je ook als verwendheid kunt zien. Terwijl ze zich tegelijkertijd ook vooral opstelt als een toerist en bij het bekijken van de kapotgeschoten woningen in Sarajevo in eerste instantie denkt aan hoe zij het thuis, in Nederland, gezellig gaat maken.
Niet onbelangrijk in Uphoffs wereld: de camper is een woonkamer op wielen, je bent wel op reis maar je neemt het binnenhuis altijd en overal mee naartoe.
Veel later in de roman duikt er weer een camper op. Manja’s vriend is inmiddels in Srebrenica gaan meehelpen aan de opbouw van het stadje, en Manja heeft zich bij hem gevoegd. Op een dag schiet een groep mannen uit Srebrenica systematisch alle straathonden en honden zonder baasje neer, als een bizarre herhaling van wat er eerder met de mannen is gebeurd – het verband tussen die honden en de vermoorde mannen wordt een paar keer impliciet gelegd. Wie hebben dat gedaan? vraagt Manja aan haar vriend. Die
vertelde toen dat er juist deze ochtend een camper op het plein was gearriveerd. Prachtige zilvergrijze camper, ‘alles op en aan –o, jij hebt wel eens eentje gezien, Manja, maar nog nooit zo eentje als deze… echt kathedraal op wielen’ – met daarbinnen een man die de plek wel eens had willen zien waar zijn zoon als blauwhelmer gelegerd was geweest – ‘Daar is hij, zakenmannetje, om te kijken waar zijn zoon soldaatje heeft gespeeld – en eerste ding die hij ziet als hij rolgordijntje opentrekt is dooie beest bij de wagen – wat kan hij denken? Het is teken! Het is waarschuwing! Hij is zo snel weggereden, hij is zijn wagen niet eens uit geweest!’
De Nederlandse Dutchbatter heeft ‘soldaatje gespeeld’ en de vader komt, vanachter zijn rolgordijntje in zijn uiterst comfortabele camper – een groot contrast met de kapotgeschoten en verwaarloosde in Srebrenica – eens bekijken hoe dit alles er nu in het echt uitziet.
In een interessante lezing over Vallen is als vliegen introduceert de Groningse letterkundige Mathijs Sanders het begrip ‘de schuldige lezer’: de lezer voelt zich ongemakkelijk bij dat boek omdat hij door kennis te nemen, te genieten van het afschuwelijke verhaal zelf deel wordt van dat verhaal. Dat aspect van de schuldige lezer zit volgens mij nog duidelijker verwerkt in De spelers. Je kunt wel gniffelen om die mannen die denken dat hun camper hun toegang geeft tot de verschrikkingen van de wereld – maar zijn wij met ons vlijtige lezen van deze roman wel zoveel beter?
Robert Kruzdlo zegt
Reactie: De lezer hoeft niet medeplichtig te zijn als hij een boek leest, mits, hij de complexiteit van het leven begrijpt. De literatuur is niet instaat die complexiteit te beschrijven of…, of zij moet de ‘biologische en neurale wereld’ van de mens erkennen: dat is een nog grotere opgave dan een boek te lezen die is ingebed in de mythologie, een boek der boeken. Het leven speelt zich niet af in de mythologie, maar is van een ongekende schoonheid dat zijn oorsprong kent in de biologie. Het is duidelijk dat Uphoff die wereld nog niet heeft onderzocht en haar toevlucht zoekt in de literatuur- literatuurvormen. De lezer is medeschuldig als zij zich nog in die oude vertrouwde wereld begeeft. Als lezer ben ik je niet schuldig door te lezen wat er staat als je een stapje verder zet dan… (Vult u maar in.) De tijd komt nog dat de literatuur weer echt over het leven gaat, maar dan moet het zich wel ontdoen van de spoken uit de oude wereld.