Een zomer met Manon Uphoff (35)
Drie beschouwingen schreef Manon Uphoff over Het behouden huis van Willem Frederik Hermans, ik somde ze gisteren al op: in 2005 in De Gids, in 2015 in De Groene en in 2020 in NRC.
Het aardige is dat je in de loop van die 15 jaar tussen de eerste en de laatste publicatie een ontwikkeling ziet in Uphoffs kijk naar Hermans’ verhaal. Zoals ze in al haar werk haar eerdere verhalen steeds herschrijft, steeds een nieuwe kijk toevoegt, steeds de dingen uit een andere invalshoek ziet, zo doet ze dat in het klein ook met deze novelle van Hermans.
Er zijn constanten. Zo verklaart ze zich in ieder drie van de drie stukken schatplichtig aan de in 1995 (het jaar van haar debuut) overleden schrijver en dan met name diens novelle, al benoemt ze die invloed alleen in 2005, en dan met een vrij lastig te begrijpen argument:
Het behouden huis is een meesterlijke novelle, die me al beïnvloed heeft voor ik hem had gelezen, omdat de wereld die erin wordt getoond en neergezet, de wereld is in de naaktheid van die tijd, en dat is de tijd van mijn ouders en van de generaties daarna.
Plek van het brein
Eigenlijk is het dus niet de novelle zelf die van invloed is maar de wereld die erin beschreven wordt, en dat is een kille, rationele wereld die de schrijfster dus zowel aantrekt als afschrikt. (Ze noemt overigens in meer werk boeken en films die ze heeft gelezen om zo toegang te krijgen tot de wereld van haar ouders.) In 2005 drukt Uphoff het zo uit:
De wereld van Hermans, waar ik niet naar binnen wilde, is vreeswekkend omdat ze ook logisch is, en logisch wordt gepresenteerd in de taal. Logisch omdat de dingen, de gebeurtenissen er zo gebeuren en niet anders! Het is de niet omver te werpen logica van de daad, de handeling, die concreter is dan ons denken, waarbinnen door de sluwe ingreep van het leven zelf, een agressieve, zelfs sadistische daad een blauwdruk van normaliteit en menselijkheid is aangelegd, maar het is een vervalsing, er is geen origineel!
En in 2015:
Wat is het toch koud in Het behouden huis. Alle voelen is verdwenen. Ervaring wekt geen emotie, komt alleen als signaal in een plek van het brein terecht.
Lichaamsloze taal
Steeds ziet Uphoff de novelle Het behouden huis als een poging om te ontsnappen, of in ieder geval als een manier om na te denken over de noodzaak voor die ontsnapping. Centraal staat daarbij steeds een specifieke passage in de novelle:
Je zou een tweede hoofd moeten hebben om te begrijpen wat dat ene hoofd is, maar ik heb er maar een, hier is het in mijn handen, ik houd het vast op een manier waarop een mens nooit iets anders vasthoudt. Toch, als het niet door geleerden beweerd werd, dan zou je niet weten, dat het hoofd iets anders is dan een hand of een voet.’
Ik geloof dat Uphoff in de interpretatie van deze passage steeds optimistischer wordt – en dus misschien wel steeds minder Hermansiaans.
In 2005 gaat het vooral om een ontsnapping aan de taal, dat systeem dat alles logisch wil maken:
De taal gaat aan alles vooraf, schrijft voor en vat samen. De lichaamsloze taal heeft grip op alles, maar houdt niets vast, is altijd gaande en altijd opgehouden, onverstaanbaar honderd talen tegelijk. Ze is volkomen onbetrouwbaar omdat we niet weten of ze voorspelt, beschrijft, voorschrijft, droomt, liegt of samenvat, ze is ‘geluid dat uit mensen komt’, stank uit onze doodzieke keel.
Het probleem is natuurlijk dat die stank uit onze keel (goeie manier om de lichaamsloze taal te beschrijven) het enige is wat we hebben. Er valt niet aan te ontsnappen.
Geen invloed
In 2015 vergelijkt Uphoff Het behouden huis met een verhaal van Maarten Biesheuvel, waarin iemand ’s nachts in bed eveneens het idee heeft nergens meer op te kunnen vertrouwen, niet op zijn zintuigen, niet op zijn gedachten, maar dan getroost wordt door het besef dat er aanstonds een huisgenoot kan komen. “We hebben geen tweede hoofd van onszelf nodig, maar het hoofd van een ander…”, concludeert de schrijfster dan.
Dat idee wordt verder uitgewerkt in het stuk uit 2020:
Vergelijking en contact met de geest van de ander is noodzakelijk, van levensbelang. Als wij onze hoofden en onze geesten niet met elkaar in contact kunnen brengen of met elkaar kunnen vergelijken, ligt waanzin eenvoudig op de loer. En gaat het niet om waanzin, dan wel om verbanning en verstikking. Bovendien, het is niet alleen door en met de taal dat onze geest wordt ingericht. Fysieke en zintuiglijke ervaringen en indrukken komen rechtstreeks tot ons, zonder tussenkomst van de taal, en zijn even belangrijk, en vaak blijvend. Een blik, een aanraking, een geur.
Uphoff verbindt dit idee vervolgens met het begrip ‘dekolonisatie’, waarmee ze vooral lijkt te bedoelen dat de daders niet langer alleen het verhaal moeten bepalen, dat we in onze geesten een heleboel verhalen, een heleboel taal, een heleboel ervaringen toelaten. Dat kun je lezen als een optimistisch verhaal: misschien is het wel mogelijk dat we ook daders dat tweede hoofd geven – het hoofd van een ander, het hoofd van hun slachtoffer.
Ik betwijfel of Hermans het daar mee eens zou zijn geweest, maar ook dat is het effect van een tweede hoofd: dat het jou, jouw hoofd, interpreteert op een manier waarop je geen invloed hebt.
Robert Kruzdlo zegt
“Ik betwijfel of Hermans het daar mee eens zou zijn geweest, maar ook dat is het effect van een tweede hoofd: dat het jou, jouw hoofd, interpreteert op een manier waarop je geen invloed hebt.”
Ieder mens heeft 2 hoofden. Dat wist Freud al. Hoofd één is het moderne onbewuste, hoofd twee kijkt naar hoofd één: een tweeling. De beslissingen tussen die twee neemt het ‘IK’.
Uphoff, denkt aan catharsis door een ‘ander’, maar hoofd twee heeft ook die zelfreinigende gevoelens. Vergeet dit niet dat het IK daartussen staat. (Freudisme.)
Ik vind je conclusie dat het best mogelijk is dat een mens met twee hoofden rond loopt, niet vreemd. Onder de schedel gebeuren wel meer gekke dingen.
We hebben dus wél de acceptatie van een tweede hoofd nodig om niet door een ander gekoloniseerd te worden. Deze neuro-evolutie lijkt nog niet echt doorgedrongen te zijn in de literatuur. Uphoff heeft gewoon een ander versie. (Op het Freudisme.)
Kijk je wel eens naar een droom als je slaapt: welke ogen zien die droom? Het tweede hoofd!? Precies.