Voordat de god van het christendom ten tonele werd gevoerd, hingen de Germaanstalige volkeren in onze streek een polytheïstische godsdienst aan. Een voorname rol in dat geloof hadden de goden die we nu Donar en Wodan noemen. Dat we die namen gebruiken, is opmerkelijk. Ze zijn namelijk niet Nederlands. Waar komen ze dan vandaan? Hoe werden de goden ooit in het Nederlands genoemd? En hoe zouden die namen in hedendaags Nederlands hebben geklonken?
In het tweede deel van dit artikel beantwoord ik die laatste twee vragen ook voor de andere grote Westgermaanse talen: het Engels, Duits, Nedersaksisch en Fries. Daarbij bespreek ik een aantal kenmerkende klankverschillen die deze talen onderscheiden. Ik laat ook de gereconstrueerde uitspraak van de namen in de oude Germaanse talen horen, evenals de hypothetische moderne uitspraak.
De naam Donar stamt uit het Oudhoogduits. Wodan is daarentegen een Oudsaksische vorm. Dat we die namen nu gebruiken, komt door de geschiedenisboeken. Historici zijn Donar en Wodan gaan gebruiken door de invloed van Duitstalige literatuur.
De namen zijn dus niet van generatie op generatie doorgegeven in het gesproken Nederlands. Dat is ook niet gek: toen de Germaanse godsdienst verstoten was, zijn ook de namen uit het dagelijkse taalgebruik verdwenen. Mogelijk is er zelfs eeuwen niet over de goden gesproken.
Oudnederlands (600-1150 n.C.)
Het Oudnederlands is de oudste fase van onze taal die we Nederlands kunnen noemen. De taal van vóór die tijd wordt Proto-Westgermaans genoemd. Dat was een verzameling Germaanse dialecten die uit het Proto-Germaans waren ontstaan, de oertaal die ook aan de basis heeft gelegen van bijvoorbeeld de Scandinavische talen zoals het Deens en het Zweeds. Het Proto-Westgermaans vertoonde regionale verschillen, maar de dialecten moeten onderling nog goed verstaanbaar zijn geweest. In de Oudnederlandse fase ging het Germaans van onze streek sterk afwijken van de andere dialecten.
Donar
De naam voor Donar is niet aangetroffen in Oudnederlandse teksten. We moeten hem daarom reconstrueren op basis van wat we weten over de ontwikkeling van het Nederlands en andere Germaanse talen. Doen we dat, dan komen we uit op *Thunar. In het nauwverwante en aangrenzende Oudsaksisch is de naam Thunar overigens wél aangetroffen.
Nog verder terug Aan de basis moet het Proto-Germaanse *Þunraz hebben gelegen. De letter Þ staat voor de th-klank in het Engelse thick. Nadat de Germaanse uitgang -az wegviel, is er tussen de [n] en de [r] een klinker ontstaan die de uitspraak makkelijker maakte: *Þunraz > *Þunr > *Thunar. Later in dit artikel zullen we zien dat die klinker per taal verschilde.
Wodan
Wodans Nederlandse naam is wél aangetroffen. In een tekst van tussen 791 en 800 vinden we de Oudnederlandse vorm Wuodan (daar geschreven als uuoden).
Typisch voor het Oudnederlands is de tweeklank uo. Dat is precies de klank die we verwachten op basis van de gereconstrueerde Proto-Germaanse vorm waar Wuodan van afstamt: *Wōdunaz. De Germaanse lange ō (als in zone) werd in het Oudnederlands namelijk een uo, zoals in guot ‘goed’, dat van *gōdaz kwam, en in buok ‘boek’, van *bōkz.
Hoe Thunar en Wuodan waarschijnlijk in het Oudnederlands werden uitgesproken, hoor je hieronder:
Middelnederlands (1150-1500)
Donar
*Thunar zou zich in het Middelnederlands tot Donre hebben ontwikkeld. Dat weten we zeker, omdat zijn naam gewoon het woord voor ‘donder’ was en het woord donre in veel teksten aangetroffen is.
De th-klank op drift
*Thunar heeft twee letters gemeen met Donre. Hoe komt dat? De Oudnederlandse th-klank was oorspronkelijk die van het Engelse thick, fonetisch [θ]. Hij was dus stemloos, net als de [s] en de [f]. In het Laatoudnederlands werd hij stemhebbend: [ð]. Hij ging dus klinken zoals in het Engelse the. Op dezelfde manier werden de wrijfklanken [s] en de [f] op het woordbegin in die periode stemhebbend: faran werd bijvoorbeeld varen.
Tot slot veranderde deze [ð] in een [d]. De wrijfklank werd dus een plofklank. Denk aan het feit dat veel Nederlanders de wrijfklank in het Engelse the uitspreken als de plofklank in de. Die doen dus eigenlijk hetzelfde als de sprekers van het vroege Middelnederlands.
Donre, minre, kelre
In het latere Middelnederlands kreeg donre een [d]: het werd dondre. Mensen voegden die toe om de overgang van de [n] naar de [r] te vergemakkelijken. Zo’n [d] zit ook in minder, dat in het Middelnederlands eerst nog minre was (min plus het achtervoegsel -re) en in kelder, dat van kelre komt. (Vergelijk het Duitse Keller.)
Wodan
Wuodan zou in het Middelnederlands eerst *Woeden geworden zijn. Buok en guot werden bijvoorbeeld ook boek en goet.
De oe van toen De oe was destijds nog een tweeklank, die overigens niet zo gek veel moet hebben verschild van de oudere uo. Hij moet ongeveer als oeë [uə̯] geklonken hebben - vandaar dat we hem ook met een e schrijven! Hetzelfde gold voor de ie: die klonk als ieë [iə̯].
De Oudnederlandse onbeklemtoonde [ɑ] van Wuodan verzwakte tot een stomme [ə]. Ook dat is een typische ontwikkeling voor het Middelnederlands. Eerder zag je al dat faran in varen veranderde.
Later zou de [d] van *Woeden weggevallen zijn: *Woen. Dat is ook gebeurd in boel, dat van boedel komt (dat behouden is met een andere betekenis), en in roer (van een boot), dat van roeder komt. (Denk aan het Engelse rudder en het Duitse Ruder.)
Net Italiaans Het Oudnederlands had nog wat weg van het Italiaans met al zijn heldere a's, i's, e's en o's in de laatste lettergreep: een 'bed' was nog een beddi en de 'hel' was de hella. Daar kwam in het Middelnederlands een einde aan: bedde en helle. Later gingen ook de doffe slot-e's onder het mes.
Hieronder hoor je hoe Donre en *Woen uitgesproken zouden zijn geweest in het Middelnederlands:
Nieuwnederlands (vanaf 1500)
Dondre zou in het Nieuwnederlands in Donder zijn veranderd, zoals mindre en keldre veranderden in minder en kelder.
*Woen zou qua spelling hetzelfde gebleven zijn, maar de tweeklank oe werd de eenklank die we nu gebruiken. Ook veranderde uiteindelijk de klank van de w. De Middelnederlandse en Vroegnieuwnederlandse [w] moet zoals in het Engels en Caribisch-Nederlands geklonken hebben, dus oe-achtig.
Weekdagen en plaatsnamen
Het zal geen verrassing zijn dat we de godennamen in het eerste lid van woensdag en donderdag vinden. Woensdag is letterlijk ‘dag van Woen’ en donderdag ‘dag van Donder’.
We vinden de namen ook terug in bepaalde toponiemen, oftewel namen van plaatsen, gebieden, wateren en bossen. Zo zit de naam Donder in landgoed Donderslag, dat oorspronkelijk Donderslo was: het lo, het bos dus, van Donder. Lo vind je ook in namen als Ruurlo en Venlo.
Woens naam zit bijvoorbeeld in Woensel (‘Woens lo’). Bij Woensdrecht is waarschijnlijk sprake van een andere herkomst.
De razende De naam van Wodan oftewel Woen hangt samen met het werkwoord woeden en het zelfstandig naamwoord woede. De Proto-Germaanse stam *wōþ- moet 'extase; razernij; bezetenheid; furor poeticus'. De woordstam is verwant aan die van het Latijnse vātēs 'ziener; profeet; dichter; orakel'.
Westgermaanse talen
In het vervolg van dit artikel kijken we naar de oude en nieuwe godennamen in de andere grote Westgermaanse talen. Dat doen we in een wat hoger tempo.
Engels
Donder
Nadat *Þunraz in *Þunr was veranderd, gingen de sprekers van het Oudengels een [o] invoegen voor de uitspraak: Þunor. Deze naam is daadwerkelijk aangetroffen in teksten. In het huidige Engels zou dat woord in Thunder veranderd zijn, aangezien we met het gewone woord voor ‘donder’ te maken hebben. Het Engels heeft dus dezelfde ingevoegde [d] als het Nederlands.
In þunresdæġ, het Oudengelse woord voor ‘donderdag’, werden de [n] en de [r] niet gescheiden. De [n] verdween en uiteindelijk kregen we Thursday.
Woen
Ook de Oudengelse naam van Woen is aangetroffen: Wōden. De lange ō werd na het Middelengels een lange oe-klank, maar net als in woorden als good, stood en wooden zou die oe-klank waarschijnlijk verkort zijn. Met andere woorden: Wōden zou *Wooden geworden zijn, dat identiek zou zijn geweest aan het woord voor ‘houten’.
In Wednesday en toponiemen als Wednesbury zit geen o maar een e. Waarschijnlijk heeft in bepaalde dialecten van het Oudengels ook de vorm *Wēden bestaan, waar dan *wēdnesdæġ ‘woensdag’ en *Wēdnesburg van afgeleid werden. In het Westsaksische dialect, dat het beste is overgeleverd in teksten, bestonden alleen o-vormen, zoals ook in het aangetroffen wōdnesdæġ. *Wēden zou *Weeden zijn geworden.
Umlaut *Wēden moet niet van *Wōdunaz maar van *Wōdinaz hebben afgestamd. Die i was namelijk nodig voor de klankverandering van de ō in een ē. Die verandering heet umlaut. Vergelijk blood met to bleed: blood komt van het Germaanse *blōdan maar to bleed van *blōdijanan. Zo heb je ook foot (van het Germaanse *fōtz) tegenover feet (van *fōtiz). In het Duits wordt umlaut met puntjes weergegeven: Fuß tegenover Füße.
Hieronder hoor je hoe de Oudengelse en de moderne godennamen geklonken moeten hebben:
Thor en Odin De huidige Engelse namen Thor en Odin zijn ontleend aan het Oudnoords: Þórr en Óðinn.
Duits
Donder
De Oudhoogduitse vorm is ons al bekend: Donar. Hij had destijds wel een korte o, en die zien we – met een ietwat andere klank – terug in het moderne Duits: Donner. Donarestag werd Donnerstag. Het Oudhoogduits had al wat eerder dan het Oudnederlands de verandering van de beginmedeklinker ondergaan. Alleen in de oudste teksten vinden we nog th-vormen.
Woen
De Oudhoogduitse tegenhanger van Woen is ook op schrift gevonden: Wuotan. Die vorm vertelt ons twee dingen over het Oudhoogduits.
Ten eerste deelde die taal met het Oudnederlands de tweeklank uo. Ook de latere veranderingen van die klank zijn – geheel toevallig – bijna hetzelfde verlopen als in het Nederlands. Zo veranderden buoh en guot uiteindelijk in Buch en gut. Het verschil is dat de Duitse u – anders dan onze oe – in die woorden nog voor een langgerekte klinker staat. Wuotan zou in het moderne Duits *Wuten geworden zijn. De Duitse w klinkt tegenwoordig als een [v].
Een ander kenmerk van Wuotan is de [t] waar wij een [d] hebben. Dat is typisch voor het Duits. De Westgermaanse [d] werd in het Oudhoogduits namelijk stemloos gemaakt. Zo hebben we Tag, Mitte en Vater tegenover dag, midden en vader.
Waarom dan niet Tonar? De [d] van Donar ontstond pas later uit de th-klank, dus die deed niet meer mee met de verandering van [d] in [t]. Daardoor hebben wij deur en door maar het Duits Tür en dürch, niet *türch; vergelijk immers het Engelse door en through.
Woensdag en Wednesday hebben nooit een Duits equivalent gehad dat op schrift is overgeleverd. Al in het Oudhoogduits werd mittawehha ‘mid-week’ gebruikt, dat later Mittwoch zou worden. Mogelijk is mittawehha in gebruik genomen om de naam van de voorname god zo veel mogelijk te verdringen.
Hier hoor je de oude en moderne namen in het Duits:
Nedersaksisch
Het Nedersaksisch is een verzamelnaam voor Westgermaanse talen die worden gesproken in de Nederlandse provincies Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen, en ook in het noorden van Duitsland. Ze stammen af van het Oudsaksisch, een taal die relatief veel op het Oudengels leek – dat ook niet voor niets weleens Angelsaksisch genoemd wordt.
Donder
De Oudsaksische vorm was Thunar. Die is dan ook in teksten aangetroffen. Thunar zou dezelfde ontwikkeling als ons woord voor ‘donder’ doorgemaakt hebben. In de Nysassiske Skryvwyse, een internationale schrijfwijze voor het Nedersaksisch, zou de huidige naam als Dunder worden geschreven maar ongeveer uitgesproken worden als donder.
Woen
Zoals ik aan het begin van het artikel zei, was Wōdan de Oudsaksische vorm. Het Oudsaksisch had dus niet de tweeklank uo en heeft die ook nooit gekregen. Sterker nog: in veel Nedersaksische talen is de klank niet of nauwelijks veranderd. In het Twents staan bijvoorbeeld good en book tegenover de Nederlandse woorden goed en boek. (Het Gronings heeft dan weer goud en bouk.)
Een ontwikkeling die de Nedersaksische talen in Nederland wél met het Nederlands delen, is de wegval van de [d]. Wōdan zou dus *Woon geworden zijn. Het is dan ook geen toeval dat woensdag in het Nedersaksisch woonsdag is.
Hier hoor je de oude en moderne namen in het Twentse Nedersaksisch:
Fries
We sluiten af met het Fries. De Friese talen die in Friesland worden gesproken – het relatief jonge Standaardfries en de vele dorpsdialecten – zijn maar een deel van de Friese talen. In Noord-Duitsland worden namelijk ook Friese talen gesproken. Ze gaan allemaal terug op het Oudfries, dat in de middeleeuwen van West-Vlaanderen tot in Noord-Duitsland gesproken werd in de kuststrook.
In het stuk dat volgt, ga ik bij het moderne Fries alleen in op het Standaardfries.
Donder
Het Oudfriese woord voor ‘donder’ was thuner. In het moderne Fries hebben we nu tonger. Kenmerkend is ten eerste de verandering van de [n] in de ng-klank [ŋ]. Daarnaast heeft ook het Fries de th-klank niet behouden, maar anders dan in het Nederlands en Duits is de medeklinker wel stemloos gebleven: [t] in plaats van [d]. De Friese godennaam zou nu dus Tonger geweest zijn. Het Oudfriese thunresdei werd ook tongersdei.
Woen
Van de naam van Woen zullen er net als in het Oudengels twee vormen geweest zijn: *Wōden en *Wēden. De huidige namen voor woensdag zijn dan ook woansdei én wensdei (via wernsdei ontstaan uit het Oudfriese wēdnesdei).
*Wōden zou veranderd zijn in *Woan of *Woen, allebei met een tweeklank. Zo heb je ook woast en woest voor het Nederlandse woest, en broar en broer voor broer.
*Wēden zou *Wien geworden zijn, met een [iə]-tweeklank, zoals het Oudfriese swēte veranderde in swiet ‘zoet’.
Een [v]-klank vermomd als w Typisch voor het Fries is verder dat de Oudfriese [w] (die zoals in het Engels klonk) veranderd is in een [v], toevallig net als in het Duits.
In alle Friese vormen is de [d] weggevallen, net als in het Nederlands en Nedersaksisch. Zo heb je ons woord broer (van het oudere broeder) tegenover het Friese broer en broar en het Nedersaksische bröör.
Weda? In de literatuur zwerft ook de naam Weda rond. Die is daarin verzeild geraakt door een reeks misverstanden. Olivier van Renswoude geeft er uitleg over in zijn artikel.
Hier hoor je de Friese vormen:
We sluiten af met een overzichtsafbeelding.
Dit artikel verscheen eerder op de website Taal aan de Wandel
Pieter van Reenen zegt
Mooi overzicht. Twee opmerkingen:
1. Tot voor kort dacht ik ook dat in de loop der tijden
th -> d
f -> v
s -> z
Maar onlangs bleek mij dat dat niet helemaal vol te houden is: s wordt niet overtuigend z. Zie
Taal & Tongval 2021, Twee problematische foneemopposities door de eeuwen heen,
/s/-/z/ en /f/-/v/ in het Nederlands
Ook de vele kaarten in de vormencatalogus op de website middelnederlands.nl laten het verschil in distributie tussen s en z, f en v duidelijk zien, b.v. vorm(1) en vorm(3), frank(1) en frank(2), en de vele items die met s of z beginnen (sint, zullen, zal, zeven, zegel, zo ….). (In het artikel in Taal & Tongval wordt beargumenteerd dat die spellingen waarschijnlijk fonetisch zijn.)
2. Op middelnederlands.nl is verder goed te zien hoe ‘oude’ en de ‘nieuwe’ vormen van woensdag en donderdag in de 13e en de 14e eeuw geografisch verdeeld zijn, b.v. woensdag(1) en (3), donderdag (1) en (5).