Ik denk dat het ongeveer zo gegaan is.
Op maandagochtend publiceerde NOS.nl een bericht met de volgende kop:
Nieuwe Britse premier wacht meteen veel hoofdpijndossiers.
Vervolgens was er iemand bij de web-redactie die vond dat dat fout was want dat het eigenlijk moet zijn:
Nieuwe Britse premier wachten meteen veel hoofdpijndossiers.
Er ontstonden twee kampen. Kamp-meervoud wees erop dat niet de nieuwe Britse premier maar de hoofdpijndossiers het onderwerp van de zin is en dat daarom ook de persoonsvorm in het meervoud moet. Kamp-enkelvoud vond dat de premier ook best het onderwerp van de zin kon zijn want zij is degene die wacht en bovendien klinkt Nieuwe Britse premier wachten wel heel gek.
De voorgestelde verbetering van wacht tot wachten haalde dan ook niet de NOS-website. In plaats daarvan bedacht een slimmerik in de loop van maandag:
Iedereen blij want premier en stapel zijn allebei enkelvoud, dus beide kampen konden hier mee leven en wie het onderwerp van de zin is, doet er nu niet meer toe. (Eerlijk gezegd is de kop ook korter en krachtiger en zo’n stapel dossiers zie je meteen voor je.)
Een beetje jammer is die nieuwe kop wel, want nu hoeven we niet te kiezen tussen de twee analyses van de zin, terwijl er maar eentje juist is. Althans voor mijn taalgevoel bevat de originele kop inderdaad een fout. Dat de premier niet het onderwerp van de zin is, kun je zien als je er een persoonlijk voornaamwoord van maakt. Dan wordt het niet:
Zij wacht meteen veel hoofdpijndossiers.
Of:
Er wacht zij meteen veel hoofdpijndossiers.
Maar:
Haar wachten meteen veel hoofdpijndossiers.
En:
Er wachten haar meteen veel hoofdpijndossiers.
Bij de persoonlijke voornaamwoorden heeft het Nederlands nog zoiets als naamval en wie hier kiest voor haar in plaats van zij, zegt eigenlijk dat het niet het onderwerp van de zin is. Het kan natuurlijk dat kamp-enkelvoud ook die zinnen met zij prima vindt, maar ik kan het me bijna niet voorstellen.
Dat de correcte zin voor sommige mensen als taalfout klinkt komt waarschijnlijk omdat je sterk geneigd bent om zo’n zinsdeel voorop als onderwerp te interpreteren – zeker als dat zinsdeel naar een persoon verwijst en als het wordt gecombineerd met een werkwoord als wachten. Wachten is nu eenmaal iets dat typisch door mensen wordt gedaan dus meestal klopt die analyse ook en in de meeste contexten is Nieuwe Britse premier wachten inderdaad heel gek. Hier niet: in de wat ouderwetse constructie die de NOS gebruikt is Nieuwe Britse premier niet het onderwerp van de zin maar het meewerkend voorwerp. Die zin betekent dus ook wat anders: zij zit echt niet op die stapel hoofdpijndossiers te wachten.
Arno. zegt
Er spelen hier allerlei kwesties door elkaar, is mijn analyse. Inderdaad is de vooropplaatsing van een voorwerp (in taalkundige zin) verwarrend, en de metaforische constructie waarin een ‘niet-handelbekwaam’ ding toch een handeling krijgt toegeschreven (voor zover ‘wachten’ een handeling kan heten …) – die constructie wordt ook niet begrepen. Maar in algemenere zin speelt mee, dat het meewerkend voorwerp uit het Nederlands aan het wegsluipen is. Nederlands-sprekenden vinden het wel degelijk vreemd om te zeggen: ‘Mij wachten veel hoofdpijndossiers’; en *Ik wacht veel hoofdpijndossiers* juist helemaal niet vreemd. Het is al een geheel gebruikelijke constructie met het werkwoord ‘vragen’ om in een lijdende zin het meewerkend voorwerp in een (passief) onderwerp te veranderen: *ik word gevraagd of ik daar meer van weet.* ‘Vragen’ is in deze kwestie een extra verwarrend woord, omdat het ook met een lijdend voorwerp te gebruiken is: ‘Ik ben gevraagd als deskundige.’ De zinnen waarin meewerkend voorwerp passief onderwerp wordt zijn al langere tijd, en diep ingesleten: decennia terug kon ik een toch werkelijk hoog opgeleide schrijvende semi-wetenschapper er al niet meer van overtuigen, dat hij in een zin het woord ‘ik’ door het woord ‘mij’ diende te vervangen. De redacteur kreeg zijn zin niet doorgedreven bij de auteur en zo kwam in de Atlas van de Nederlandse Vogels eind jaren 80 meermalen die grammaticale onjuistheid terecht. Terwijl het kunstje om te achterhalen of ‘ik’, dan wel ‘mij’ de juiste keus is, eenvoudig genoeg is: inderdaad, als je de passieve vorm ook met behulp van een er- zin kunt formuleren moet het ‘mij’ zijn:
‘Er wordt mij gevraagd of ik daar meer van weet.’
*Er wordt mij gevraagd als deskundige.*
Het verdwijnen van het meewerkend voorwerp uit het bewustzijn van de moderne Nederlands-sprekende leidt tot (voor mij) wonderlijke constructies als de uitroep: *Wat bezielen ze?* (in plaats van ‘Wat bezielt ze?’). Van vergelijkbare ‘fouten’ hoor ik om me heen diverse andere voorbeelden.
Ronny Boogaart zegt
Zeker waar dat er een algemenere ontwikkeling is in die richting, maar dat Nederlands-sprekenden de zin “Ik wacht veel hoofdpijndossiers” helemaal niet vreemd vinden, geloof ik echt niet. Zo’n ontwikkeling van “mij wacht(en)” naar “ik wacht” had gekund maar zie ik voor deze constructie helemaal niet. Dat heeft er misschien mee te maken dat “ik wacht” al bestaat met een andere betekenis (maar dan in combinatie met een voorzetselvoorwerp met “op”, niet met een lijdend voorwerp) en dat dat gebruik vele malen frequenter is.
Arno. zegt
“… geloof ik echt niet” is natuurlijk geen bewijs-dat-niet, en “ik ben het echt tegengekomen” ook niet -dat-wel, zonder bewijsplaats. “Wat bezielen ze” zou ik zelf trouwens ook echt niet hebben geloofd, als ik het niet met eigen oren regelmatig hoorde. Ik zal er zaak van maken om praktijkvoorbeelden te verzamelen, kijken wat dat oplevert.