•• Vanwege de Week van het Nederlands deze week vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als derde een gedicht van Edwin de Groot.
De schijn van onbevlekt
ik herinner mij nog dat de postbode afscheid nam van zijn gleuf
hij kreeg er een inwerp-opening voor terug
de post lag niet anders op de mat
dat ik werkte met, ik zei mongooltjes, voor de drumband uit
ik liet ze, ik moest me ongelogen doodschamen en toen
werd kreupel rechtgezet met minder valide
bouwvallig ook, schiet me nu te binnen, het gebruik van rijm in een gedicht
negerzoen een woord dat absoluut nooit meer gesproken mag
een kaarsje branden voor de slaven, dat zeker wel
en zingen wat God’s liefde wel niet vermag
en voor elk gebroken beeld een nieuw beeld boetseren
met rechtschapen edel gezicht
tot het weer donker wordt
en weer licht
en donker
licht
Edwin de Groot (1963)
uit: Neus tegen het glas (2022)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter