Vanochtend trok ik eerst bleek weg, schoot ik toen in de lach en werd ik daarna gelukkig. Ik trok bleek weg van de tekst van Freek Van de Velde op deze site over de ‘verontwaardiging’ rond de matige representatie van vrouwelijke auteurs in de canon, waarover later meer. Het stuk deed me dan wel weer in de lach schieten toen ik Van de Velde met droge ogen zag beweren dat Annie M.G. Schmidt ‘eigenlijk de enige schrijfster’ is die hij ‘echt graag gelezen’ heeft. Het staat er écht! In de comments kreeg ook Joke van Leeuwen zijn zegen. (Mogen vrouwelijke auteurs alleen kinderboeken schrijven?)
Goddank moest ik na het lezen van het stuk op weg naar een collegezaal van de ELTE in Boedapest, waar ik met een groep MA-studenten Neerlandistiek Winarta van Basuki Gunawan las. Van het bespreken van die verpletterende novelle over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949 werd ik ronduit gelukkig. We analyseerden niet alleen de hardheid en wreedheid van het boek, maar ook de opmerkelijke psychologische ontwikkeling die het beschrijft. Hoofdpersoon Winarta, zoon uit een gegoede Indonesische familie, verliest alles wanneer zijn ouders door ‘de vijand’ (de woorden van de verteller) worden vermoord en hun bezittingen kwijtraken. In het vervolg van het boek laveert hij tussen een onthecht rationalisme en een uitleving van zijn lust tot moorden. Dit is een boek dat zo’n Gestaltswitch teweegbrengt in je visie op deze oorlog, dat geen lezer van het Nederlands het ongelezen zou moeten laten.
Meesterwerk
Deze novelle uit 1954 is namelijk Nederlandstalig en werd eerder dit jaar uitgegeven door de vrij jonge uitgeverij Alfabet. Niet heruitgebracht, maar inderdaad voor het eerst uitgegeven: in 1954 werd het boek als feuilleton in het literair-culturele tijdschrift De Nieuwe Stem gepubliceerd, maar kwam het om een of andere reden niet tot een boekversie. De Indonesische Gunawan, die naar Nederland migreerde om er te studeren en daar zou blijven, sloeg misschien een te politieke en confronterende toon aan, of hij beschikte niet over de juiste contacten. Het is ook mogelijk dat hij zelf geen uitgave nastreefde, maar sommigen in het Nederlandse literaire veld zagen dit wel degelijk als een beloftevol en volwaardig werk: het feuilleton kreeg een eervolle vermelding tijdens de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs, destijds een vrij toonaangevende prijs met overigens bijna uitsluitend mannelijke winnaars tussen 1947 en 1979. (Toegegeven: in het jaar waarin Winarta de eervolle vermelding kreeg, won Ellen Warmonds Proeftuin.) Het lijkt er al bij al op dat binnen het literaire establishment van die tijd niet zo goed raad wist met dit werk.
De reacties op Winarta in 2022 waren echter eensluidend: dit is een vergeten meesterwerk dat zijn ‘plaats met jaloersmakend gemak in de canon bezet houdt’, aldus inleider Gustaaf Peek. Wás het maar zo. In werkelijkheid valt het maar zeer te bezien of Winarta gaat beklijven. Dat gebeurt vermoedelijk alleen wanneer het in het onderwijs gaat landen, zowel het middelbare als het universitaire. Laten we hopen dat het gaat meehelpen dat het hier om een kort boek gaat (middelbare-school-bonuspunt!) met een vrij spannende plot (middelbare-school-bonuspunt!), een diepe inbedding in het existentialisme (universitair bonuspunt!) en verwijzingen naar een van de urgentste politieke gebeurtenissen uit de Nederlandse twintigste-eeuwse geschiedenis (universitair bonuspunt!).
Zomaar een voorbeeld dat aangeeft dat canonisering niet vanzelf gaat en al helemáál geen kwestie van smaak is. Ik ben geen cynische bourdieuaan, maar Van de Veldes aanname dat individuele smaak bestaat en de canon zou mogelijk maken, is zeer problematisch – iets waar meerdere mensen al op wezen in reacties op het stuk van Van de Velde. Het verbijstert me (‘eigenlijk’) om te lezen dat een van de auteurs van het canonrapport dat wel doodleuk zit te beweren. Wie niet weet hoe macht, orkestratie en cultivering van cultureel kapitaal werken, benadert de canonkwestie veel te veel als een consumentendingetje.
Populariteitspoll
Van de Veldes framing dat mensen ‘verontwaardigd’ zouden zijn over het gebrek aan vrouwen maar zelf niets doen om dit te veranderen, is slinks en naast de kwestie. (En doet mij trouwens sterk denken aan de neiging om activisten, zeker als ze vrouw of van kleur zijn, ‘emotioneel’ of ‘boos’ te noemen.) Ik denk dat mensen, net als ikzelf, eerder teleurgesteld zijn over de uitkomsten van de enquête, of er meer van verwacht hadden. Je zou hopen dat de vele pogingen van de laatste jaren om titels en auteurs aan de vergetelheid te onttrekken (Fixdit, initiatieven van The Black Archives, de herziening van de Nederlandse Canon van Nederland en de Vlaamse literaire canon) meer effect zouden hebben op boekkeuze van invullers. Het is immers – ook daar wezen verschillende discussiepartners onderaan het stuk van Van de Velde al op – ontzettend gemakkelijk om de lijst veel inclusiever te maken, zowel qua gender als qua culturele achtergrond. Er is een heel simpele reden voor het feit dat we wel een hele trits boeken van Elsschot in de top-100 hebben en geen Andreas Burnier, geen Astrid Roemer, geen Beb Vuyk: het van oudsher overweldigend naar mannen neigende literaire collectieve geheugen is lui en beweegt maar héél moeizaam. Eeuwenlang hebben mannelijke auteurs wind in de rug gehad, en als we een inclusievere canon willen, is het zaak om actief te zorgen dat de wind gaat draaien. Een aparte canon samenstellen van ‘teksten overzee’ helpt daar niet bij. We zijn al decennia bezig om groeperingen een hoofdstuk apart te geven, zoals Erica van Boven het in haar proefschrift noemde, en die othering werkt beperkend en uitsluitend.
Freek Van de Velde zou nu ongetwijfeld vragen: de invullers hebben toch gewoon niet voor die vrouwelijke auteurs ‘gestemd’, dus waar is die inclusievere canon voor nodig? Daarop zou ik antwoorden: omdat we alles moeten doen wat we kunnen om literatuur levend en aansprekend te houden voor lezers – niet alleen voor de mensen op leeftijd die toch wel lezen, maar vooral ook voor de jongere lezers. Dat zij nu en dan een klassieker moeten lezen vind ik een lovenswaardig streven, maar dan is het wel sterk bevorderlijk dat de canon er minder monolithisch uitziet. Want ja, een zekere ‘relateerbaarheid’ doet ertoe: recente nieuwsitems toonden immers aan dat het goed gaat met de Engelstalige literatuur in Nederland omdat jonge lezers onder meer LHBT-problematiek wel in die boeken, maar niet in de Nederlandse literatuur terugvinden. Andreas Burnier schreef echter in de jaren 60 al een baanbrekend werk over die problematiek, Een tevreden lach. We hebben dit soort werken kortom wel, maar we zullen harder moeten lopen om ze onder de aandacht van het juiste publiek te krijgen. Wanneer we de canon als een populariteitspoll blijven beschouwen en blind blijven voor onze verantwoordelijkheden in het onderhouden en vormen van de literaire kennis en belezenheid, zie ik het somber in.
Jan Teertstra zegt
Uitstekend stuk dat glashelder het probleem met de bijdrage van Van de Velde beschrijft.
eveline van ditmarsch zegt
Verrassend .
Kristel Molenkamp zegt
Eens. Werk aan de winkel.