Waarom gedichten lezen?
Schrijven over waarom je gedichten leest, blijkt een schaamtevolle daad. Wie over gedichten schrijft, verschuilt zich meestal achter van alles: een intelligente close reading van het gebodene, of een analyse van de ideologie van de dichter, of kritiek op diens onvolkomenheden. Maar dat zijn natuurlijk allemaal geen redenen om gedichten te lezen. Gedichten lezen is in wezen een emotionele gebeurtenis, in ieder geval voor mij, maar vermoedelijk toch ook voor veel andere lezers.
Alleen klinken die emoties zo onbenullig als je ze opschrijft. En dat betekent weer dat het voelt alsof je de dichter geen recht doet door ze te beschrijven.
Ik heb daarom deze hele inleiding nodig gehad om te zeggen dat de bundel Ongevraagd advies van Ester Naomi Perquin me gelukkig maakt. Ik heb hem de afgelopen week in de trein gelezen, je komt er ook in een treinreis doorheen, zeker als je hem voor de derde of vierde keer leest.
Er valt van alles te zeggen over Perquins superieure techniek. Ze schrijft gedichten die tegelijkertijd glashelder zijn en grammaticaal, parlando, zoals dat heet, én vol klankeffecten. Die superioriteit draagt bij aan dat geluksgevoel, je voelt je als het ware in veilige handen, vrij om je over te geven aan de dichter. Je hoeft je geen zorgen te maken of je dit wel mooi mag vinden: het zit allemaal wel goed. De dichter weet wat ze doet, laat jij je als lezer nu maar gaan; maar toegeven aan de verleiding om te laten zien hoe goed ik doorheb wat ze allemaal doet, zou afbreuk doen aan de verklaring ervan.
Zoiets geldt ook inhoudelijk: er worden geen wilde nieuwe inzichten gepresenteerd, je wereld wordt niet op zijn kop gezet. In de kritiek gelden zulke dingen over het algemeen niet als aanbeveling, sterker: door het te zeggen lijk ik te suggereren dat het eigenlijk mindere poëzie is. Maar het is juist ook op dit vlak magistraal, de dichter toont aandacht en je laat je als lezer meeslepen door die aandacht, vooral voor andere mensen. Je wereld wordt niet op zijn kop gezet, maar wel degelijk rijker gemaakt. Er is bijvoorbeeld een gedicht over een verlopen oude man in een park waardoor je verlopen oude mannen in parken nooit meer hetzelfde ziet:
Gebed voor een engerd
God, bescherm de man die in het park blijft zitten.
Zijn slappe mond die lispelt, fluit en sist, zijn
houterige wenken in het niks, dat zwaar
vergeelde pornoscript dat nergens
weerklank vindt.(…)
De titel en de apostrofe zijn belangrijk: niet alleen dit is een gebed (voor een engerd in plaats van een engel), maar je kunt heel veel gedichten lezen als gebeden. God wordt betrekkelijk vaak aangesproken in de gedichten in Ongevraagd advies, en misschien is ieder gebed wel een ongevraagd advies aan God. Er staan ook gedichten in aan een geliefde of aan een overleden ouder, maar de grens tussen die personages en de Persoon van God is misschien maar klein.
Het zijn tegelijkertijd geen diep-religieuze gedichten, het is eerder een voorzichtig tasten naar de ander, naar God, dat Perquin hier uitprobeert. Het gedicht vóór het ‘Gebed voor een engerd’ heet ‘Belijdenis’ en eindigt zo:
God, zegt men, woont overal. In ieder
openbaar toilet, in elke varkensstal,
in nauwe stegen, buitenwijken,
pleinen vol cafés waar men zichzelf
vervloekt, verdrinkt, verdooft.In elk gebed dat spottend klinkt.
In elke vezel ongeloof.
Dit zijn geen gebeden, kortom, van iemand die vervuld is van orthodoxe vroomheid. Hoewel lyriek en gebed elkaar als genre traditioneel natuurlijk overlappen, bijvoorbeeld omdat in beiden een stem een onbekende aanspreekt, moet het voor een moderne dichter ongeveer even schaamtevol zijn om zich tot God te richten als voor een moderne lezer om te bekennen dat hij gedichten leest omdat ze een bepaald, en enkelvoudig, gevoel oproepen zoals geluk.
Het is allemaal te intiem. De dichter hoort verwondering uit te drukken of onbekende werelden te scheppen. De lezer hoort daar een analyse van te maken.
Ik denk dat juist het feit dat het hier (onder andere!) over gebeden gaat, juist bijdraagt aan het geluksgevoel, al is iedere vezel van mij ongelovig en vol spot. Want natuurlijk weet ik, hoe ongelovig ook, óók wel dat God in elke varkensstal woont en dat een stem die zich tot Hem richt, hoe spottend ook, gelijk heeft.
Je zit in de trein, afgesloten van de wereld. Je kunt je laten meevoeren door een stem die krachtig is en beheerst en die als was het tussen neus en lippen door, grote waarheden aanraakt. Hoe kun je dan ongelukkig zijn?
Louisa van der Pol zegt
Een van de mooiste artikelen (wat poëzie betreft) die ik ooit gelezen heb. Dank Marc. Verwondering, daar gaat het om.