Waarom Het liegend konijn lezen?
Al vele decennia neem ik als ik ergens naartoe moet waar veel lawaai is en ik me dus zal vervelen, een poëziebundel mee. Toen ik als werkstudent in een metaalfabriek werkte, smokkelde ik stiekem een exemplaar van Dichters van deze tijd mee naar binnen. Nu neem ik Het liegend konijn mee naar KidsCity.
KidsCity is, in ieder geval in Utrecht, gevestigd in een fabriekspand. Er zijn daar zeker vijftien meter hoge glijbanen, botsauto’tjes, ballenbakken en verschillende draaimolens. Tijdens de herfstvakantie komen er zeker honderden kinderen die tegelijkertijd hun plezier uitroepen in de grote, hoge hallen. Voor ouders zijn er tafeltjes waaraan ze kunnen zitten. Ik ken een kind dat er van 10 uur ’s ochtends tot 17 uur in de middag zou willen blijven.
Wie zegt dat gedichten gelezen moeten worden in absolute stilte? Ik ken geen situatie waarin ze mij zo welkom zijn als in een situatie waarin er urenlang van alles op mijn trommelvliezen beukt terwijl niemand iets tegen me zegt. De menselijke geest werkt zo dat hij dan na een tijdje taal! nodig heeft, en gedichten zijn taalpoeders. Verhalen of wetenschappelijke artikelen kan ik niet lezen, naar muziek niet luisteren, maar gedichten zijn temidden van het gedreun welkom.
Het liegend konijn is het mooiste literaire tijdschrift van dit moment, iedere aflevering biedt een uitgelezen combinatie van nieuwe gedichten, zowel van bekende dichters als debutanten. Over iedere dichter wordt alleen verteld wanneer ze geboren zijn en hoe hun recentste bundel heette. Verder staan er altijd heel veel gedichten in – ik ben altijd blij als ik een nieuw nummer krijg, maar al helemaal als ik naar KidsCity moet.
Nu ik dit schrijf is het stil om me heen. Een lezer is in de stilte een ander dan in de herrie, maar geen van de twee is natuurlijk beter of slechter. Ik kan in deze stilte alleen niet zo goed uitleggen waarom Anneke Brassinga me grijpt in een fabriekshal:
Is een pelvis bijvoorbeeld schelvis die zich schillen laat?
Composterende taaldaden: bij nachtmaan
bestrijkend voorzienig gespannen semantisch-vocale richtlijnen
die woordenspruitveld groeizaam prangen tot stramien
(…)
Of ik kan het eigenlijk wel uitleggen: het is de hongerigheid naar iets anders in je hoofd dan de dreun, naar woorden met hun eigen ritme. En pelvis, schelvis en nachtmaan zijn woorden. Nachtmaan! Daar kan ik zelfs nu nog enthousiast over raken, al is het maar door de suggestie dat er ook andere manen zijn.
Op een andere manier geldt dat ook voor Kees Engelhart en zijn ‘Stille angst en zwijgzame paniek in de senaat’, een tweeluik dat als volgt begint:
Onze keizer is volslagen gek en eigenlijk wisten wij dat
Allemaal al voor lange tijd die doodenge toespraken van hem
Dat gevoos met zijn zuster die waanzinnige hoofdpijnen
Van hem waarbij hij soms ligt te spartelen op het marmer
Met de handen op zijn slapen en dan weer zijn zuster
Die hem dan wel in zijn verblijven troosten zal
Engelhart heeft me daar al bij het woord ‘volslagen’, en ik weet dat ik het gedicht, hoe lang ook, uit zal lezen bij het woord gevoos. Hier wordt in een soort spreektaal met hoofdletters aan het begin van iedere regel een volkomen overtuigende, krankzinnige situatie neergezet. Hier wordt een feest gevierd van de taal. Het is fijn om woorden die je niet vaak tegenkomt (zoals gevoos) toch tegen te komen, en om uitdrukkingen die je regelmatig hoort (‘volslagen gek’) ineens op een nieuwe manier (in een gedicht over een keizer) tegen te komen.
Het liegend konijn heeft als voordeel dat het is samengesteld door één man, door Jozef Deleu. Je weet bij ieder gedicht dat Deleu het gelezen heeft en gedacht: dat mag ook in het konijn. Hij zal dat niet hebben gedaan in een lawaaiïge ruimte, maar hij biedt iedere week weer een doos vol taal voor wie daar behoefte aan heeft.
Laat een reactie achter