De belangrijkste functie van canonieke werken is, denk ik, dat ze apocriefe teksten mogelijk maken. Mij lukt het anders niet om naar literatuurlijstjes te kijken. De cruciaalste vijftig boeken van het decennium, de vijftien titels die het voor- of najaar kleuren, twintig romans voor bij het kerst- of paasvuur, de ideale bundels voor een actieve luiervakantie, de miskendste auteurs van West-Friesland, heil en zegen over zeven kardinalen in een ronde gemberpot.
Lach maar. Het werd gewoon om een mening uit zichzelf persen over voorrondes van geprivatiseerde prijzen, met hun longlists en shortlists. Van dichtbij heb ik gezien wat die eerbewijzen aanrichten bij auteurs en hun uitgevers. ‘Het debat over literatuur stimuleren’, heus?
Meer geaccepteerd is de weerzin tegen het aantal ballen per gerecenseerde titel in boekenbijlages, maar ze doen hetzelfde: kwantificeren onder het mom van kwaliteitscontrole, waarna de ene actor de andere daarop afrekent. Daarom liggen wekelijkse bestsellerlijstjes me nog het best. Iedereen weet desgevraagd dat smaak wordt beïnvloed, en dat kwaliteit geen objectief criterium is.
Dagelijkse praktijk
Om de onlangs verschenen enquête De Nederlandstalige literaire canon(s) anno 2022 is nogal wat te doen. Ik voelde me in eerste instantie niet geroepen om mee te soebatten, vanwege een sensatietje bij die onafzienbare lijsten waar ik als gediplomeerd neerlandicus – die anno 1983 in het eerste jaar van een mannelijke docent Andreas Burnier onderwezen kreeg – kennelijk allenig tegenover sta: wat bestaan er ontzettend veel boeken die ik nooit heb gelezen. Deelnemers aan de enquête hebben meer branie en overzicht.
Ondanks mijn kennisachterstand ontgaat me vermoedelijk niet waar de crux van het debat zit. In de letter s namelijk, die tussen haakjes is toegevoegd aan de enquêtetitel. Het meervoud dat zo ontstaat is al even geaccepteerd als de relativering van smaak en kwaliteit. Afhankelijk van pakweg ideologie en opvoeding kan de concrete inhoud van een canon behoorlijk verschillen. Met nog een joekel van een cliché noemen we zo’n ding dan ook dynamisch.
Dat werk in uitvoering kreeg bij deze enquête cachet, doordat de organisatie in handen lag van een gelegenheidscollectief en de respondenten uit een open groep belangstellenden stamden waaruit 72,2% ‘professioneel met taal bezig’ is. Leken als het ware. Vorige canons in 2002 en in 2015 waren samengesteld door leden van respectievelijk de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de KANTL, zogezegd netwerken van officiële gelovigen. Wel was bij het laatste evenement ruimte gereserveerd voor één blinde vlek. En nu, in 2022, valt het afscheid van een statisch patroon terug te vinden in sommige stellingen bij de enquête:
- In een Nederlandstalige literaire canon horen ook kinder- en jeugdliteratuur.
- Een literaire canon moet Nederlandstalige teksten uit de voormalige koloniale gebieden (denk aan Suriname, de Caribische eilanden, Indonesië, Congo en Zuid-Afrika) bevatten.
De in deze ‘objectieve’, ‘kwantitatieve’ context duistere werkwoorden horen en moeten geven al aan dat de stellingen, waarvan het verbredingsverlangen momenteel evengoed in filosofie uitgesproken wordt, sturend waren. Getuige de interessante enquête-bijlage werd bovendien bij de eerste stelling terecht aangetekend dat vertalingen zouden mogen meedoen (Lindgren, Dahl, Alleen op de wereld): nationalisme klopt niet met de dagelijkse praktijk!
Status quo
De tweede stelling appelleerde aan een realiteit die, bleek uit de antwoorden (waar doodleuk Max Havelaar, Gangreen, Bezonken rood en Congo tussen te vinden waren), niet tot elke deelnemer was doorgedrongen. Wel kreeg Kader Abdollah 1 stem meer dan Martinus Nijhoff. Maar het is waar, auteurs uit de voormalige koloniën konden niet rekenen op een overweldigende steun. Dat verklaart voor mij de even begrijpelijke als treurige reactie van een initiatiefneemster, die haar teleurstelling achteraf uitsprak: ‘Wij slaven van Suriname van Anton de Kom is door 78 mensen genoemd. Dat is weinig, vooral als je bedenkt wat er de laatste tijd allemaal over het boek is geschreven.’
Hier toont zich iets ongemakkelijks, wat aan het fenomeen canon van oudsher een bepaald negatieve bijklank heeft gegeven: dat burgers-gelovigen iets wordt voorgeschreven. Prescriptief. Maar we leven niet in de romanwereld van 1984. In een democratie heten gedachten en meningen vrij. En toen uit de enquête bleek dat aan de top van de canon heden, volgens de respondenten, nog altijd min of meer hetzelfde rijtje witte mannen staat, was dat even slikken. Temeer daar bijna de helft onder de respondenten in het onderwijs werkt. Toch mag dat geen reden zijn om het broodje aap te serveren dat Manon Uphoffs wél gewaardeerde Vallen is als vliegen ‘buiten alle literaire prijzen viel’.
De deceptie betekent uiteraard niet dat de initiatiefnemers van deze canon, conform het paranoïde denken dat paradoxaal luid klinkt in de media, een woke agenda hadden. In hun rapport trof ik soms wel maffe frases: ‘Met name vrouwen en jongere respondenten zijn significant vaker voorstander van het streven naar genderdiversiteit en culturele inclusie.’ Het noodlot zal het hogere doel van literatuurverspreiding soms frustreren: ‘Sommigen vinden dat “de groten” niet opgedrongen hoeven te worden en dat verplichting demotiveert en het leesplezier in de weg staat; anderen lijkt het uitdagend en verrassend om jongeren een boek aan te reiken dat ze nooit uit zichzelf zouden kiezen.’ Een status quo in taal lijkt me sowieso improductief.
Verdienste
Uit de randen van het debat steeg op dat de rol van poëzie sinds de vorige toetsing geringer was geworden. Een enkeling signaleerde ook het gemarginaliseerde toneel maar waarom bleef het, als ik voor mijn eigen winkeltje mag spreken, doodstil over essayistiek? Verder kreeg ik de indruk dat die zogeheten culturele inclusie ondergesneeuwd werd door de zogeheten genderdiversiteit. De laatste kwestie is groot en complex, zorgde in de enquête voor opvallend veel toelichtingen en ze kreeg recent bovendien wetenschappelijke munitie. Na publicatie van de canonresultaten zal menigeen ook wel hebben gevoeld dat er, zelfs wanneer over kwaliteit enz. te twisten valt, iets niet klopte. Wereldbeelden foetsie! Waar waren de schrijfsters? Van de 11 op 100 uit de canon van 2002, kwam de enquête tot 24 op 100: een beetje meer maar veel te weinig.
Aandoenlijk reageerde dichter-essayist Arnoud van Adrichem, die op zijn Facebook-pagina een lijst gedeeld bleek te hebben waarop een top honderd van louter vrouwen stond, met Uphoff als hoogst genoteerde levende schrijfster. De lijst leek wel een boetedoening. Maar wellicht internaliseer ik dan Van Adrichems project – een aantal jaren geleden besloot ik mijn kennisgebrek bij te spijkeren door in de regel alleen nog romans van vrouwen te lezen. Het heeft weinig uitgehaald, vele van zijn suggesties heb ik niet doorgenomen. En mijn persoonlijke favorieten? Ooit, toen ik dichter op het vuur zat, was Rachels rokje een klassieker. Maar Charlotte Mutsaers’ roman uit 1994 schittert nu door afwezigheid, net als de fenomenale dichteres Christine D’haen, tenzij mijn computerkunde tekortschiet voor het opdiepen van de canonresultaten.
In details zag ik sowieso verschuivingen. Bijvoorbeeld bij de nog altijd sturende vraag ‘Welke teksten zijn naar jouw mening “vergeten klassiekers”?’ De nummer 1 en 2 in deze lijst leken ridicuul: Eline Vere en Max Havelaar. Uitzonderlijkerwijs zijn deze titels zelfs verkrijgbaar. Nummer 3 en nummer 5 verdienen wel aandacht: Een revolverschot en Eenzaam avontuur. Dat deze boeken van Loveling en Blaman prominent genoemd worden, lijkt me nu al de verdienste van het in 2021 opgerichte vrouwencollectief Fixdit dat gelijke waardering van schrijfsters voorstaat. Van de ene titel bracht het een heruitgave, van de andere titel een podcast.
Oorlogsverleden
De echte runner-up in dit lijstje dunkt me echter nummer 4: De komst van Joachim Stiller. Decennia stond die Lampo-roman op leeslijsten van de middelbare school, maar de auteur was lang voor zijn overlijden bijgezet als kitschproducent. Wat speelt er nu dan? Die vraag gaat boven mijn pet.
Andere saillante enquête-kwesties zijn makkelijker op te lossen. De wel erg hoge positie van Jeroen Brouwers is al verklaard uit het feit dat hij net overleed toen de enquête werd gehouden. Maar schreef Van Ostaijen werkelijk de bundel Boem Paukeslag? En waarom het instromen van Bezette Stad, ook nog als hoogst genoteerde (29) in het genre poëzie? Omtrent die Van Ostaijen-bundel was in het dichtbij gelegen eeuwjaar 2021 veel publiciteit.
In hoeverre zijn zulke signalen van buitenaf invloedrijk en regiogebonden? Er is in België gesproken van een zogeheten Timmermans-revival. Belangrijkste aandrijver is hier Bart Van Loo – niet alleen een populaire non-fictie-auteur maar ook een podiumpersoonlijkheid. De enquête-bijlage vermeldt expliciet dat hij op de televisie Boerenpsalm bracht, die inderdaad in de lijsten staat. Net achter Timmermans’ beroemdere roman Pallieter en verder werd De Zeer Schone Uren Van Juffrouw Symforosa, Begijntjen genoemd. Frappant, denk ik toch, temeer daar de reputatie van deze auteur leed onder zijn oorlogsverleden.
Smaakprobleem
Een vergelijking. Ondanks het feit dat zijn historische debuut apocrief heette, werd Lucebert snel opgenomen in de canon. Ik zou geen Vijftiger weten wiens revolutie als zo onbetwistbaar klassiek gold. De laatste jaren kwam hij echter in het nieuws door nazivoorkeuren uit zijn jeugd. Die déconfiture vind ik wel terug: apocrief staat als nog maar enige Lucebert-bundel in de lijst, achterin. Zijn positie kent een terugval, net als die van andere fameuze Vijftigers als Kouwenaar en Campert.
Dat apocrief in de enquête evenveel stemmen kreeg als Lale Güls debuut Ik ga leven, dunkt me markant. Gül is immers wel een vrouw, heeft wel een migratieachtergrond en haar bestseller kreeg stilistisch forse kritiek. Bovenal verscheen Ik ga leven pas onlangs. Er staan tussen de gevestigde orde erg veel piepjonge titels in de lijst, recency effect blijkt zo’n neiging in de geesteskunde te heten. En ze verrassen de boekenbijlagevolger niet bepaald. De canonvoorkeuren binnen actuele literatuur reproduceren het ballengeweld en het short- en longlistwezen. Zelfs Splinter Chabot en Rutger Bregman stonden ertussen. Descriptief, inderdaad. Dit maakt de genderheisa soms onwerkelijk. Indien de enquêtedeelnemers werkelijk vooral leraren zijn, ducht ik, met alle respect voor hun overbezette uren, het lot van mijn gebroed. Nu ja, ik heb al eens beweerd dat de neerlandistiek volgens mij vooral een smaakprobleem heeft.
Op de achterflap
Misschien lucht het op niet altijd dezelfde ‘namen van school’ door te geven. Toch verbaast het me dat er in de enquête nationalistisch is gestemd – Nederlanders voor Nederlandse auteurs (Haasse dan wel voor Elsschot), Vlamingen voor Vlaamse (de totaaltriomfator Multatuli op plaats 6). Vanuit de naoorlogse literatuur lijkt er bovendien een obsessie ontstaan met De Grote Drie (of Vijf). In de enquête nemen vooral vrouwen zoetjesaan afscheid van hen.
Zelf heb ik de obsessie met De Grote Drie of Vijf nooit ervaren. Omdat ik een man ben en de blinde vlek niet zie? Aan de andere kant heb ik nooit de behoefte gevoeld vaders te vermoorden omdat ik rond me heen mijn handen al vol had aan broers. Daarbij besef ik door de enquête dat er uit De Grote Drie evenzeer werk is geselecteerd. Van Mulisch weet ik niks, maar bij de andere twee leerde ik op de universiteit dat ze populaire titels geschreven hadden en pareltjes. De eerste categorie verstrekt de enquête integraal en gul, de tweede categorie zuinigjes (Werther Nieland, De ondergang van de familie Boslowits, Paranoia, Een wonderkind of een total loss).
Dat mij zoiets is bijgebleven, verraadt waarschijnlijk iets over mijn karakter. Die uiteindelijk het liefst een eigen traditie zocht in plaats van de actualiteit af te grazen. Zodat herontdekkingen, uit de geschiedenis, mij meer op het lijf geschreven waren. En van een van de vermaledijde drie à vijf vaders, een intens eenzame man die zou worden betrapt op misogynie, herinner ik me sowieso het tweede deel van de wijsheid: ‘Ik ben alleen mijn eigen bondgenoot en niet eens door dik en dun.’ Afstand houden dus!
Slotakkoord
Door het noemen van veel recente titels komen enquêtedeelnemers onherroepelijk in de positie van uitgeverijmedewerkers. Met acquisities gaan immers intuïtie, hoop en gerucht gepaard. Ik haal het acquisitieperspectief vooral naar voren vanwege een bijzondere eigenschap: het netwerk. Het is niet alleen in de maatschappij maar ook in kunst misschien wel de belangrijkste voorwaarde geworden voor een survival of the fittest. Wie met zulke ogen de lijst bekijkt, wordt ontslagen van de verleiding annex reflex de canon na te vlooien op eigen voorkeurstitels.
Met het netwerkframe zou ik een elementair struikelblok willen blootleggen dat de verbreiding van literatuur volgens mij echt hindert. In comments bij een gemelijke blog waarin het mannenoverwicht als een buitenintentionele realiteit moest gelden, werden allerlei schrijfsters aangebracht wier werk zeker de moeite waard is. Maar twee namen heb ik de afgelopen tijd nog steeds niet geboekstaafd gezien, terwijl zij in een ander neerlandistisch netwerk imposant en onweerlegbaar zijn.
Het gaat om Sonja Prins en Henriëtte Roland Holst, twee politiek angehauchte dichteressen die kunst hebben beschouwd als podium om onrecht aan te klagen én als breekijzer om maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen. Publiekelijk aangepord door Lieke Marsmans slotakkoord aan Zomergasten ondergaat hun poëzie momenteel een tweede leven in expliciet ideologische kringen en vindt daar weerklank. Hoe komt het dat daar in de debatten vooralsnog elk spoor van ontbreekt, zelfs met de wijsheid achteraf die canons teweegbrengen?
Huzarenstukje
De enige reden kan bij mijn weten zijn dat netwerken in zichzelf besloten blijven. Dit heeft als voordeel dat deelnemers niet snel ongelijk zullen krijgen en als nadeel dat literatuur als geheel, en daarmee uiteindelijk de maatschappij, niet mee profiteert. Deze netwerken lijken in die afwerende houding niet uniek. Sterker nog, nogal wat jaren van mijn studerende leven zijn opgegaan aan een stokpaardje: dat bubbels van alle tijden zijn. Structurele debatten en veranderingen komen zo niet van de grond.
Ook het genoemde collectief Fixdit ging van acquit met een nadrukkelijk ‘wij’ dat tot en met sociale media onbezoedeld blijft. Natuurlijk is dat evenzeer een constructie, om een terecht punt te maken dat deze enquête onderstreepte. Maar daarmee begint het pas, woorden moet er dus eindelijk toe doen. Op de achterflap van Optimistische woede, een fraaie titel voor een bundel waarin Fixdit zich positioneert, staat echter: ‘Leeslijsten op scholen worden gedomineerd door boeken van (witte hetero)mannen.’ De toevoeging tussen haakjes zorgt voor verwarring en geloofwaardigheidsverlies – wat met Gerard Reve? – en het voltooid deelwoord ‘gedomineerd’ heeft een onnodige bijbetekenis. Wie moet er dan worden overtuigd?
Ik zou geen tweede prestatie uit de neerlandistiek weten die zo ingrijpend is als deze canonenquête. Juist omdat ze descriptief is. Ik begrijp nu dingen die ik liever niet wil weten. Bijvoorbeeld dat prijzen van sponsoren delicatessen zijn, en staatsprijzen kruimels. Een auteur als Tonnus Oosterhoff, met elk denkbare niet-private onderscheiding omhangen, komt op mijn scherm niet eens voor tussen de resultaten. Betje Wolff en Aagje Deken nog wel, wier Sara Burgerhart door hem in een spectaculair geactualiseerde versie aan jongere generaties is gepresenteerd. En aan de toekomst? Oosterhoffs huzarenstukje haalde allicht niet alle boekenbijlagen, en dus niet alle respondenten. Had Pfeijffer of Grunberg het dan moeten doen? Kunnen doen?
Vruchtbaarder
Een boekenbijlage is de zichtbaarste vorm die netwerken kunnen aannemen. Uit het gigantische aanbod moet immers geselecteerd, en dat kan vanwege de kwantiteit niet op basis van lezing. Er gaan criteria aan vooraf die bepaalde titels moeiteloos geschikt maken voor een bespreking of interview van wel 500 à 1000 woorden. Volgens de resultaten van 2022 vindt hier tegelijk de selectie voor de canon plaats.
Niet elk netwerk is even zichtbaar, terwijl ze wel voorsorteren namens iedereen. Doordat ik onlangs trachtte te achterhalen waarom de nog vrij recente, briljante poëzie van Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy onzichtbaar is geworden (ook in de enquête, blijkt!) terwijl het matige werk van wijlen hun antipode Herman de Coninck nog in de etalage ligt (hoog in de canon! kwaliteit! smaak!), stuitte ik op een verbluffende, vier internetpagina’s lange lijst op de Duitse site Lyrikline. Daar viel te snappen dat allerlei grote dichters uit ons taalgebied nooit zijn vertaald, terwijl een hele hoop kleine garnalen die eer wel te beurt blijkt gevallen. Met steun van de gemeenschap, die allicht het niet opmerkt maar waarvan een mondige fractie wel geregeld tettert tegen ‘onder elkaar verdeelde cultuursubsidies’ en hier gevoelig bewijsmateriaal zou vinden.
Een netwerk, wil ik beweren, gaat uit van een loopgravenmodel, de status quo in optima forma. Het is wezenlijk defensief van aard en kan mensen buiten het domein alleen bereiken met wapens. ‘Geef je over!’ Misschien is het ook wel eng naar buiten te treden en risico te lopen zelf onderuitgehaald te worden, maar er bestaat een kans dat dit ergens toe leidt. Tot een ontmoeting bijvoorbeeld, die meer mensen bij de goede zaak zou kunnen betrekken. Maar evengoed tot een verandering van inzicht, dat vruchtbaarder kan zijn.
Negeren verandert niets. Het is dan ook een beproefde methode om macht te behouden. Men moet het zich kunnen permitteren te zwijgen.
Gesprek
De hoop is uitgesproken dat er de volgende keer een nog groter publiek aan een canontoetsing deelneemt. Een vraag zou dan zijn: ‘Welke boeken waren belangrijk in jouw leven?’ Shit, ik hoop niet dat ik mee moet doen, want J.B. Schuils De artapappa’s, dat nu in de lijsten ontbreekt, zou racistisch zijn. Maar de vraag is natuurlijk wel relevant. En glibberig tegelijk, omdat er niet zozeer kenners en trage lezers voor nodig zijn, als wel herkenners en snelle beslissers.
Zolang de resultaten maar niet willen conformeren aan een uitgangspunt. Ik zou tevoren al moe worden een antwoord van anderen te willen op een vraag die ik ken. In plaats van het defensief van het loopgravenmodel, waarin alleen netwerken tot ontbolstering komen, bepleit ik het offensief van de guerrilla. Daar is optimistische woede effectiever. Allicht zal dat soms leiden tot een confrontatie, maar wie nooit botst komt niet verder. Als de bedoeling van de canon werkelijk een gesprek is, mag de strijd ontbranden.
Dit stuk verscheen eerder in De honingpot
maanantai zegt
Ik schreef hier een korte reactie: https://www.martijnbenders.nl/entries-from-benders-psychosupersum/dingen-die-niet-veranderen/
Jos Joosten zegt
Terzijde: in de genoemde collegereeks anno 1983 stond ook ‘Eenzaam avontuur’ van Blaman op het programma ook gegeven door een man (en Op weg naar het einde)
LDK zegt
Vanuit de Duitse hoek gesproken: ik denk bij de hele discussie aan: ‘Ein Kanon der Literatur entsteht grundsätzlich nicht dadurch, dass sich Texte aufgrund inhärenter zeitloser literarischer Eigenschaften oder Qualitäten durchsetzen, sondern ist vielmehr das geschichtlich und kulturell determinierte, variable Resultat komplexer Auswahl- und Deutungsprozesse, die sowohl durch innerliterarische wie auch außerliterarische (z. B. soziale oder politische) Faktoren bestimmt werden. […] Typisch für moderne, zunehmend differenzierte Gesellschaften oder Kulturen ist jedoch die Kanonpluralität: unterschiedliche Kanones stehen dabei neben- und gegeneinander und erfüllen die Selbstdarstellungs- und Legitimationsbedürfnisse der verschiedenen Trägergruppen.’ (bron: https://de.wikipedia.org/wiki/Kanon_der_Literatur)