Taaldebat in een Catch-22
Gesprekken over Afrikaans als cultuur-, onderwijs- en wetenschapstaal worden beheerst door een paradox. Een paradox die doorgaans hoogspanning met zich meedraagt en veel ongemak tussen mensen. Taal is een levensbeginsel dat met identiteit en sociale positionering te maken heeft. Daarom is het taaldebat doorgaans zo heftig. In een land waar armoede, sociale en economische ongelijkheid zo schrijnend zijn, waar vele maatschappelijke problemen de samenleving als “cohabitation” bepalen en dus verstoren, is het soms pijnlijk ironisch dat taal er verhoudingsgewijs zoveel aandacht krijgt. Maar dus op een manier ook begrijpelijk.
_1
Het taallandschap van Zuid-Afrika is divers, een lappendeken van meertaligheid. Naast elf ambtelijke talen en gebarentaal, waarvan officieel sprake in de grondwet, zijn er de talen van beduidend kleinere cultuurgemeenschappen die hun eigen plaats hebben maar nauwelijks zichtbaar zijn. De toren van Babel is een linguïstische klankkast, een kakofonie van welluidendheid en helaas ook onbegrip. Jammer genoeg ook een habitat waar gemeenschappen elkaars talen, bijgevolg de geschiedenis en de cultuur van andere taalgroepen, niet of nauwelijks kennen. Onbekend maakt onbemind. Het gaat dan over talen die niet ambtelijk of dus grondwettelijk zijn geregistreerd en minder bescherming genieten dan bijvoorbeeld isiZulu, isiXhosa, Afrikaans en Engels als veruit de meest gesproken talen in Zuid-Afrika (https://af.wikipedia.org/wiki/Tale_in_Suid-Afrika).
Het aantal eerste sprekers van het Afrikaans (“huistaal”) is volgens een “sensus” (Afrikaans voor volksraadpleging of telling) van 2011 13,5%, of omgerekend bijna 7 miljoen mensen. Daarnaast wordt het als tweede of derde taal gebruikt, zodat de Afrikaanssprekende gemeenschap behoorlijk omvangrijk is. Het merendeel van de sprekers bestaat uit bruin mensen (in een andere tijd “kleurling” genoemd). Vooral in de Kaapprovincies en in Gauteng situeren zich de meeste moedertaalsprekers Afrikaans. Volgens diezelfde telling, op basis van bijna 52 miljoen inwoners, spreken 22,7% van de bevolking isiZulu, 16% isiXhosa en 9,9% Engels. Verder worden ook Noord-Sotho (9,1%), Zuid-Sotho (7,6%), Tsonga (4,5%), Swati (2,5%), Venda (2,4%) en Ndebele (2,1%) vermeld in het overzicht. Het aantal Engelssprekenden zal sindsdien alleen maar zijn toegenomen, vermoedelijk in aanzienlijk meerdere mate dan het aantal native speakers Afrikaans.
De voorbije jaren was veel te doen over Afrikaans als instructietaal in hoger-onderwijsinstellingen. Met name aan de Universiteit Stellenbosch, de instelling waar ik als buitengewoon hoogleraar verbonden ben aan het departement Afrikaans en Nederlands, wordt gebakkeleid over het taalbeleidsplan, in het bijzonder over Afrikaans als onderwijstaal naast Engels. Recent besliste het universiteitsbestuur dat het resoluut de kaart trekt van de meertaligheid. Het betekent concreet dat Afrikaans, Engels en isiXhosa de officiële voertalen zijn van de universitaire gemeenschap. De praktijk leert echter dat behalve opschriften in universiteitsgebouwen en in beleidsdocumenten isiXhosa helemaal niet wordt gebruikt als onderwijstaal. Ook Afrikaans, nochtans de eerste taal van de meeste bruin mensen in de Kaapprovincies, is afgeschaald, verliest zijn functies en wordt nog hoogstens gedoogd aan de universiteit. Wanneer bestuurders van academische instellingen een taal als weinig relevant beschouwen, haar met een eufemisme gedogen of minder belangrijk achten dan een andere taal in de wedren voor financiering en internationale ranking, plegen ze een aanslag op een gemeenschap die verstoken blijft van hoger onderwijs in de moedertaal. In de faculteit Lettere en Sociale wetenskappe (Universiteit Stellenbosch), bijvoorbeeld, wordt almaar meer overgeschakeld op Engels als taal van onderwijs. Andere faculteiten zijn inmiddels helemaal verengelst. Aan universiteiten staat Afrikaans onder druk en moet baan ruimen voor Engels in de strijd voor academische competitiviteit en internationaal prestige. Nochtans, hier is sprake van een paradox, bestaan in het academische landschap tal van geaccrediteerde tijdschriften die het voor onderzoekers van Afrikaanse taal- en letterkunde mogelijk maken om in hun eigen taal te communiceren. Jaarlijks vinden symposia plaats waar het Afrikaans de enige voertaal is. Departementen Afrikaans krijgen het zwaar te verduren onder druk van bezuinigingen en dus krimpende overheidsinvestering. Toch zijn er relatief veel studenten, overwegend nog steeds witte mensen maar ook een toenemend aantal bruin studenten, die Afrikaans als studierichting kiezen. Ieder jaar worden scripties geschreven op het gebied van de taalkunde en de letterkunde van het Afrikaans. Er is de steun van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns, die jaarlijks studiebeurzen ter beschikking stelt. PhD-studenten promoveren op studies in/over het Afrikaans, een instituut als de Afrikaanse Taalraad (die een tweetal jaar geleden een memorandum sloot met de Taalunie) is een partner van universitaire departementen ter vrijwaring van Afrikaans als academische taal.
Deze paradox – “afschaling” van Afrikaans door universiteitsbesturen als instructietaal aan academische instellingen én tezelfdertijd de vele geldelijke investeringen voor de vrijwaring van de studie van taal en literatuur in Afrikaans – is nog pregnanter buiten de universiteitsmuren. Nergens ter wereld bestaan zoveel culturele, maatschappelijke en politieke initiatieven die gericht zijn op de promotie van een taal, die in mondiaal perspectief weliswaar marginaal mag worden genoemd en in Zuid-Afrika een van de meest gebruikte talen is (volgens de vermelde raadpleging van 2011). In tegenstelling tot de zogeheten Ngunitalen (verwijzend naar Ngunistammen of zuidelijke Bantoestammen zoals Swazi, Phuthi, Zoeloes, Xhosa, Temboes, Pondo, Mfengu, Noord-Ndebele en Zuid-Ndebele) en andere taalfamilies – bekend onder de algemene noemer van Sintutalen – en zelfs het Engels moet de Afrikaanse taalgemeenschap worden gezien als de meest kapitaalkrachtige van Zuid-Afrika. Ieder jaar hebben kunstenfeesten en literaire festivals plaats waar het Afrikaans wordt gecelebreerd, waarvoor schrijvers worden uitgenodigd, boekpresentaties plaatsvinden, debatten worden georganiseerd. In oktober hebben ongeveer tegelijkertijd vier cultuurfeesten plaats op diverse locaties (Aardklop, Tuin van Digters, Woordfees en Vrystaatse Kunstefees). Dit is ongezien in vele andere taalgemeenschappen. Het kapitaal dat in de Afrikaner gemeenschap circuleert en bijvoorbeeld wordt ingezet voor de promotie van het Afrikaans overvleugelt in exponentiële zin de inspanningen voor om het even welke andere taal in het meertalige Zuid-Afrika. Voor de Bantoe- of Sintu-talen bestaat niet de uitgeverij-infrastructuur zoals voor Afrikaans en Engels. Mediaconcerns zoals Netwerk24 met kranten, tijdschriften en websites zijn de meest welvarende van het land. In de gemeenschap van Afrikaans-sprekenden wordt geïnvesteerd in het Woordenboek van de Afrikaanse Taal – zonder meer de levensader voor een standaardtaal – én er is in de Lage Landen de internationale interesse voor het Afrikaans. In tegenstelling tot de Afrikatalen wordt Afrikaans (dat voor alle duidelijkheid ook een inheemse Afrikataal is met Europese en Aziatische invloeden), met steun vanuit Zuid-Afrika, gedoceerd en bestudeerd aan Europese universiteiten. En wat méér is: de kapitaalkrachtige mechanismen en raderwerken die Afrikaans zo proactief bevorderen, zijn zelfs in staat een eigen universiteit op te richten: Akademia in Centurion (ten zuidwesten van Pretoria). Ter verdediging van het Afrikaans, zoals het wordt geproclameerd, worden nu plannen gesmeed om een tweede campus te bouwen in het oosten van Pretoria en ook in de Kaap. Er schuilt evenwel ook een gevaar in dergelijke institutionele projecten. Ik verklaar mij nader in het tweede deel van het essay.
_2
Telkens weer frappeert mij de existentiële paradox waarin een taal zich bevindt. Nog steeds gestigmatiseerd door apartheid (de opstand tegen de taalwetgeving op school en de verplichting Afrikaans te leren, Soweto 1976) – hoewel ook Engels natuurlijk de taal was van de apartheidsregering – bevindt de Afrikaanssprekende zich in een egelstelling. Er wordt al gauw gepraat over de noodzaak van een (nieuwe) taalstrijd, taalactivisten verenigen zich in combattieve en financieel niet onbemiddelde taalcomités en in (of met de steun van) politiek-ideologische georiënteerde groepen die taal gebruiken om een agenda te realiseren. Taal(strijd) kan ook een pragmatisch instrument zijn om denkbeelden of zienswijzen maatschappelijk draagvlak te geven en/of door te drukken. In het politieke spectrum van Zuid-Afrika voelen hele bevolkingsgroepen zich gemarginaliseerd, onbegrepen en gediscrimineerd door de overheid. Het is ooit anders geweest, de rollen veranderen in de loop van de geschiedenis. Wanneer ik verneem hoeveel financiële daadkracht in Zuid-Afrika aan de dag wordt gelegd voor de bevordering van een taal, ook in de Lage Landen (met Week van de Afrikaanse roman en Festival voor het Afrikaans – thans veel minder gesponsord, cf. https://voertaal.nu/festival-voor-het-afrikaans-staat-open-voor-samenwerking/), dan is het ongeloofwaardig te stellen dat Afrikaans stilaan verdwijnt, op sterven na dood is en dus broodnodig ruggensteun nodig heeft. Nogal wat investeerders in de Afrikaanse cultuurgemeenschap, doorgaans met zelf opgebouwd kapitaal, financieren tal van evenementen zoals festivals, boekpresentaties en andere culturele bijeenkomsten teneinde iets te betekenen voor het Afrikaans in Zuid-Afrika.
In vergelijking met die andere talen, al dan niet grondwettelijk verankerd, is Afrikaans een kleine maar vitale taal. Alleen al de literatuur van het Afrikaans is ongekend dynamisch en prismatisch. Nieuwe uitgeverijen worden opgericht – er zijn weinig andere cultuurgemeenschappen die zo een rijke uitgeverij-infrastructuur bezitten, ieder jaar rijkt de SA Akademie een amalgaam van literaire prijzen uit, ATKV is een kapitaalkrachtige taalmachine met een eigen prijzencircuit en sterke promotiekanalen, initiatieven zoals LitNet stimuleren en faciliteren het gesprek over Afrikaans. LitNet is ook een van de weinige academische periodieken, indien niet de enige, die schrijvers financieel vergoedt voor hun peer-reviewed bijdragen. En er zijn de mediaconcerns die de Afrikaanse taalgroep van nieuws- en communicatiekanalen voorzien. Op televisie en radio kunnen uitzendingen worden bekeken en beluisterd in Afrikaans, Afrikaans heeft in Bloemfontein een eigen literatuurmuseum (weliswaar met weinig overheidsmiddelen) en de taal beschikt dankzij leerstoelen in het buitenland en interuniversitaire samenwerking over een internationaal statuur (zie mijn bijdrage voor PEN Afrikaans: https://penafrikaans.org.za/mijn-liefdesverklaring-afrikaans-een-afrikataal-met-internationaal-aanzien-yves-tsjoen/).
Wat natuurlijk allemaal onmogelijk kan worden gezegd voor talen in Zuid-Afrika die méér eerste-sprekers hebben, laat staan over die veel kleinere taalgemeenschappen. Het is goed een en ander in een perspectief te plaatsen – politiek is nooit ver weg – en ook van op afstand te beschouwen. Dan is er al gauw minder reden voor aanhoudende jeremiades en een door emoties en ook vaak verongelijktheid gedreven alleenspraak.
Er wordt geweeklaagd en een verbeten taalstrijd gevoerd. Taalactivisten bij de vleet en apologeten van het Afrikaans bij bosjes. Maar er is ook een ander verhaal te vertellen over hoeveel middelen de taalgemeenschap ter beschikking heeft om de eigen taal te bevorderen. Het gevaar bestaat dat de cultuur zich in die toren van Babel opsluit en zich als een in zichzelf besloten habitat isoleert. André Brink schreef er al over in zijn roman Donkermaan (2000). In een meertalig land als Zuid-Afrika, cultureel en politiek bijzonder divers, is het van belang verbintenissen tot stand te brengen. Elkaars talen leren behoort daartoe, en kennisname van de verschillende culturen en ook bijvoorbeeld de literatuur van taalgroepen. Niet het geklaag maar het vermogen om het trans- en intertalig gesprek aan te gaan en daarenboven te faciliteren, is een uitdaging waarvoor het land staat. De taalrijkdom hoeft niet als een toren van spraakverwarring te worden gezien, met onverstaanbaarheid en onbegrip als een karakteristiek en dus als een icoon van verwijdering of beeld voor een kloof tussen culturen en bevolkingsgroepen. Antjie Krog sprak onlangs over vertaling als nieuwe taal, nadat God in de wereld voor een Babylonische spraakverwarring zorgde en de oorspronkelijke eentaligheid, zoals vermeld in het Boek Genesis, herschiep tot veeltaligheid. Vertaling brengt die taalgemeenschappen weer nader.
Een taalgemeenschap kan opkomen voor eigen belangen, maar ook de hand reiken en investeren in woordenboeken van andere talen, in vertaling van elkaars teksten, teneinde het gesprek en dus de cohesie mogelijk te maken die personen en culturen verbindt. Niet de egelachtige opsluiting in gelijk-hebberigheid, een Calimero-houding, zal de toekomst van het Afrikaans bepalen. Wat ik hier al de hele tijd “het Afrikaans” noem, is natuurlijk een poel van variëteiten – gaande van Kaaps tot Oranjerivier-Afrikaans en veel meer taalvariatie (naast het Standaard-Afrikaans). De levenskracht van een taal ligt in haar organische ontwikkeling, in het contact met andere talen en culturen. Precies die raakvlakken en verwevenheid tussen talen en culturen, alleen al in de openbare ruimte die door landsgrenzen (maar geen taalgrenzen) wordt afgebakend, zorgen voor verbondenheid en zelfs meer samenhorigheid. Daarom vind ik het perspectief dat Michael Chapman hanteert voor zijn Southern African Literatures (University of Natal Press, Pietermaritzburg, 1996, 2003 [tweede druk]) interessant: niet zoals in de negentiende eeuw op taal, volk of natie gericht, maar transnationaal, met aandacht voor interactie (divergenties en convergenties) tussen literaire culturen in diverse talen in zuidelijk Afrika (Angola, Botswana, Malawi, Mozambique, Namibië, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika). Of The Cambridge History of South African Literature (red. David Attwell en Derek Attridge, Cambridge University Press, Cambridge, 2012), waarin meertalige literaturen (in contact) in Zuid-Afrika worden belicht. Met name Geert Buelens heeft in een artikel over de (on)wenselijkheid van een Belgische literatuurgeschiedenis, met België als “literaire ruimte”, deze literatuur-historiografische studies in een post-apartheid tijdperk genoemd als voorbeelden van goede praktijk. Verder verwijst hij naar Rethinking Literary History van Linda Hutcheon (2002), waarin het nationale model wordt vervangen door “een verhaal dat recht doet aan de talige en etnische complexiteit van de literaire cultuur”.
De eerste universiteiten waar Afrikatalen de voertaal zijn, en niet een tweede of derde taal (zoals isiZulu aan de Universiteit van Kwazulu-Natal of isiXhosa in Stellenbosch), maar een echte en volwaardige onderricht-taal, met een wetenschappelijk jargon, met woordenboeken, de nodige infrastructuur, moeten nog worden gebouwd. Ook in die taalgemeenschappen is kapitaal, maar blijkbaar niet voor dergelijke verbindende projecten. Er zijn andere prioriteiten dan wat bijdraagt tot de standaardisering van een taal.
Over een gebrek aan infrastructuur heeft Afrikaans alvast niet te klagen. Talen zijn de adem van een bevolking in al haar culturen en gemeenschappen. Meertaligheid, respect voor de eigen cultuurtaal in haar variëteiten en belangstelling van andere talen, is wat mensen verbindt. In die wereld sluit Calimero zich in zijn zelfgekozen isolement uiteindelijk zelf buiten. Culturele initiatieven die het gesprek tussen talen stimuleren – bijvoorbeeld de AVBOB-literaire wedstrijd en publicaties zoals I wish I’d said – hebben méér gemeenschap-vormende daadkracht dan de oprichting en instandhouding van taalorganisaties en evenementen die uiteindelijk alleen maar – uit angst, uit verongelijktheid, uit zelfverdediging, of toch uit een aanzienlijke mate van zelfbewustzijn? – op zichzelf terugplooien en de vensters gesloten houden.
De titel is geïnspireerd door de bundel God praat Afrikaans (2017) van HEMELBESEM. Met dank aan Dr. Juliana M. Pistorius (University College London en University of the Witwatersrand) voor de kritische lectuur.
De bijdrage verscheen eerst op Kwintessens, de blog van het Humanistisch Verbond.
Ad Welschen zegt
Hierdie artikel is baie interessant!