Wartaal en laster van Liesje Schreuders over ‘de’ communicatie
Dat de communicatie en de voorlichting een kleine industrie geworden zijn, wie zal het bestrijden? Op allerlei plaatsen waar vroeger alleen maar wat gestameld werd zitten nu ‘professionals’ die gelikte presentaties geven om schadelijke plannen mooi te doen lijken, die misstappen op een meesterlijke manier verdoezelen, en die boze klanten afpoeieren door de voorgeschreven hoeveelheid empathie te tonen (‘ik vind dit heel vervelend voor u’). Het is tijd dat die wereld wat meer kritiek krijgt, al is het maar omdat iedere wereld op zijn tijd kritiek hoort te krijgen.
Misschien was dat de reden waarom de opinieredactie van NRC besloten heeft een kwaadaardig stuk van Liesje Schreuders te plaatsen. Het zal er in ieder geval niet om zijn gegaan dat er in dat stuk argumenten worden gegeven om over na te denken, want argumenten worden er helemaal niet gegeven, voor geen enkele van de vele beweringen. In plaats daarvan is het stuk een lange tirade tegen iets dat Schreuders ‘de’ communicatie noemt, met een bepaald lidwoord alsof we hier een zelfstandig opererende machine hebben, iets waar geen mensen bij betrokken zijn: ‘de communicatie vertroebelt en verwart, verblindt en verschraalt’.
Beletseltekens
Het stuk gaat vooral over (‘de’) wetenschapscommunicatie – op het oog toch niet meteen de schadelijkste vorm, zou je zeggen: uitleggen hoe het dna van zebravissen in elkaar zit of wat de nieuwe maateenheid ronagram precies beduidt – en staat verder boordevol nergens op gebaseerde arrogantie (wetenschappers zijn naïef, hun taal is die van een olifant, enzovoort), waarvan ik niet wist dat die nog bestond, maar die misschien het totale gebrek aan argumenten verklaart, een reminiscentie aan de tijd dat je als schrijver je nergens van hoefde aan te trekken omdat je geen natuurwetenschapper was – laat staan van zoiets ordinairs als het onderbouwen van hun beschuldigingen met argumenten. Of dat ze niet alleen zouden moeten vertellen dat ze zo goed konden schrijven, maar dat ook zouden moeten laten zien.
Dat een enorm vertrouwen in eigen schrijfkwaliteiten heel goed kan samengaan met een belabberde schrijfstijl, wordt in ieder geval wel bewezen door Schreuders’ stuk. Ik neem, vrij willekeurig, een alinea:
Wil Dijkgraaf [de minister van OCW] inderdaad meer „mensen betrekken bij het wetenschappelijke proces”, zoals het persbericht van het ministerie luidt? Dan zou hij natuurlijk kunnen proberen om wetenschappers beter te leren spreken en schrijven. Want dat is de geijkte manier om kennis te verspreiden. Het klinkt gek, maar leren schrijven wordt al best lang door de overheid gestimuleerd. Dat heet ‘onderwijs’ en de meeste wetenschappers die ik ken hebben daarvan geprofiteerd. Niet allemaal overigens…
Het is volkomen onduidelijk wat hier staat. Eerst moet de minister proberen wetenschappers beter te leren spreken en schrijven. Dan blijkt dat de minister dit ook al ‘best lang’ doet, en dat de meeste wetenschappers hiervan hebben geprofiteerd. Dan is er dus weinig reden om de minister op te roepen tot meer onderwijs, zou je zeggen. Maar aan het eind van deze verwarrende achtbaan blijkt dan ineens weer dat niet alle wetenschappers (althans niet alle wetenschappers die Schreuders kent en dat zijn er kennelijk heel wat) hebben geprofiteerd.
Die ontboezeming over haar vriendenkring wordt gevolgd door drie veelbetekenende puntjes waarvan niet duidelijk is wát ze precies betekenen. Moet er nu uiteindelijk tóch meer in het onderwijs worden geïnvesteerd zodat die vrienden van Schreuders alsnog leren schrijven? Of bedoelt ze te zeggen dat het hopeloos is om het verder nog te proberen – nooit zullen ze zo fraai weten te formuleren als zij…
Verderop in het stuk heeft Schreuders het overigens ineens weer over de ‘uitholling’ van het onderwijs. Dus misschien is het toch niet waar dat het gewenste onderwijs al ‘best lang’ gegeven wordt?
Kwartiermaker
Ook verder staat het stuk vol kromme zinnen (‘Een taal bovendien die niemand echt goed kan spreken, laat staan dat ze er nauwkeurig en ondubbelzinnig in kunnen schrijven’) en spaaklopende beeldspraak (‘Het zal verdwijnen in de bodemloze put van de niet-aflatende stroom modieuze, obscure en onleesbare teksten’: een put van een stroom!)
Misschien had de opinieredactie van de NRC zin in eens een lekker slecht stuk waarover allerlei reuring zou ontstaan, ouderwetse clickbait! Voor zover ik kan zien is dat gelukt. Wetenschapscommunicatoren werden massaal boos op Mastodon. Maar dan is met name de laatste opmerking, waarin ineens zonder enige argument Ionica Smeets verdacht wordt gemaakt, onaanvaardbaar. De wetenschapscommunicatie is ontmaskerd als een farce, iets dat niet werkt en niet nodig is:
Maar Ionica Smeets ziet een getal: 10 miljoen om precies te zijn.
Let wel: Ionica Smeets wordt vóór die laatste zin in het hele stuk nergens genoemd, noch wordt er uitgelegd wie zij is of waarom zij zo hebberig zou zijn. Het bedrag van 10 miljoen noemt Schreuders eerder wel: dat is wat minister Dijkgraaf wil investeren in een centrum voor wetenschapscommunicatie. Smeets (dat zegt Schreuders dus niet, dat vertel ik er maar even bij, in het kader van ‘de communicatie’) is hoogleraar wetenschapscommunicatie in Leiden, columnist bij de Volkskrant, een van dé gezichten van de Nederlandse wetenschapper, en samen met Alex Verkade benoemd als ‘kwartiermaker’: zij maken een plan voor hoe dat geld het best besteed kan worden. Zij krijgen dat geld dus niet zelf.
De suggestie dat Smeets die taak niet heeft aanvaard omdat ze gelooft in het belang van goede communicatie over wetenschap, maar omdat ze ‘een getal’ zag, is vals. Ik ken haar een beetje en zie er geen enkele aanleiding in. Ik ken haar als iemand die juist van alles over heeft voor het vak. Dat zoiets zo, zonder enige onderbouwing, in de krant wordt geplaatst, vind ik bedenkelijk. Nee, ik vind dat beneden alle peil. Een heel stuk plaatsen dat zonder enig argument tekeer gaat tegen een zelfbedachte duistere kracht die ‘de communicatie’ heet – mijn redactionele keuze zou het niet zijn. Maar zo maar op een verloren dinsdag iets plaatsen dat iemands goede naam aantast zonder één (1) argument, dat ik niet anders kan betitelen dan als lasterlijk…
Full disclosure: Ik ben hoogleraar Nederlands en Academische Communicatie. Ik ken Ionica Smeets nog uit de tijd dat ze een onbezoldigd blogger over wiskunde was. Ze heeft weleens een gastcollege gegeven voor een cursus die ik verzorg; daarvoor kreeg ze dan een boekenbon.
Alex Reuneker zegt
Eens. Fijn dat je dit geschreven hebt, Marc! Ik was gisteren toen ik de NRC las ook erg verbaasd over het stuk van Scheuders en dan vooral over de m.i. onnodige, ronduit gemene toon en de onduidelijke, of, zoals Marc al laat zien, eigenlijk afwezige argumentatie. Insturen naar NRC dus!
Philip van de Fliert zegt
‘Het is volkomen onduidelijk wat hier staat. Eerst moet de minister proberen wetenschappers beter te leren spreken en schrijven. Dan blijkt dat de minister dit ook al ‘best lang’ doet, en dat de meeste wetenschappers hiervan hebben geprofiteerd. Dan is er dus weinig reden om de minister op te roepen tot meer onderwijs, zou je zeggen.’
Dit soort alinea’s zijn ook kwaadaardig. Het feit dat wetenschappers hebben geprofiteerd van het onderwijs is logisch. Wie heeft er immers geen onderwijs genoten? Dat betekent niet dat meer onderwijs overbodig is.
Feitelijk zegt u in deze alinea dat wie de basisschool heeft afgerond en van het onderwijs op de basisschool heeft geprofiteerd, geen onderwijs meer nodig heeft.
Wat mevr. Schreuders bedoelt, is overduidelijk. Wetenschappers moeten meer schrijfonderwijs krijgen. Dat lijkt me een goed idee.
Alex Reuneker zegt
Ik zie overigens zojuist dat ook Gemma Venhuizen in haar column vandaag in NRC kritisch is op Schreuders’ stuk.
Robert Kruzdlo zegt
Comunícate loopt altijd achter… Hoe goed je ook kunt kletsen en schrijven. Hopelijk komt er een academie voor goed liegen en bedriegen. ¿20 miljoen voor de minister?
inigo987 zegt
In haar verhaal is één alinea waar ik het heel erg mee eens ben:
“Nu is het zo dat steeds meer wetenschappelijk onderwijs in het Engels wordt gegeven. Want, zo luidt het argument, de lingua franca (dat is Latijn) van de wetenschap is nu eenmaal Engels. Een gotspe, want de lingua franca van de sciences mag dan Engels zijn, maar geesteswetenschappen zijn, althans in het Nederlands, óók gewoon wetenschap en verdienen dezelfde aandacht en waardering als de bètavakken. En waarom zou je Nederlands, geschiedenis, politicologie, Frans, Arabisch of filosofie in die kitschtaal onderwijzen die nu de geuzennaam Global English heeft gekregen, een taal met een vage, approximatieve woordenschat en een syntaxis als een olifant? Een taal bovendien die niemand echt goed kan spreken, laat staan dat ze er nauwkeurig en ondubbelzinnig in kunnen schrijven. Geen wonder dat het niet-wetenschappelijke deel van de natie het wetenschappelijke deel niet meer begrijpt: ze spreken een andere taal. Letterlijk.”
Marc van Oostendorp zegt
Met deze alinea is hetzelfde mis als met de rest van het betoog: het rammelt aan alle kanten. Er wordt alleen met onprecieze, emotionele termen gesmeten: wat is een ‘kitschtaal’, wat een ‘approximatieve woordenschat’? Hoe ziet een ‘syntaxis als een olifant’ eruit? Naar wie verwijst ‘niemand’ die de taal goed kan spreken (ondanks de ‘approximatieve woordenschat’ en die elefantiade syntaxis) en wie zijn de ‘ze’ die er niet nauwkeurig en ondubbelzinnig in kunnen schrijven? Waarom wordt daar van enkel- naar meervoud geschakeld? Is het geen gotspe om in een zo onduidelijke passage in (vermoedelijk) het Nederlands anderen te verwijten dat ze onnauwkeurig zijn in hun manier van uitdrukken?
De laatste zin is ook geen toonbeeld van gevorderde taalsociologie (nog even los van het feit dat ook hier weer enkelvoudig ‘deel’ wordt afgewisseld met meervoudig ‘ze’, een stijlkenmerk van de auteur). Kennis van het Engels is in Nederland niet voorbehouden aan het ‘wetenschappelijke deel der natie’: de taal wordt onderwezen op de basisschool en oefent een grote fascinatie uit op zo’n beetje alle delen van de bevolking. Dat kan men betreuren, maar het is geen aanwijzing dat op dit gebied theoretisch en praktisch opgeleiden uit elkaar groeien.