Er zijn weinig taalpatronen die neerlandici—en dan met name leraren Nederlands—zo veel hoofdpijn bezorgen als de aan het-constructie. Op het eerste gezicht is er weinig ingewikkelds aan, we gebruiken de constructie immers de hele dag door: u bent deze blog aan het lezen, buiten is het aan het regenen, de dagen zijn steeds korter aan het worden… Tot zover geen hoofdpijn. Die zet pas in wanneer we deze zinnen proberen te analyseren aan de hand van de traditionele zinsontleding.
Discussie
Neem de zin ze is aan het lezen. Persoonsvorm (ze) en onderwerp (is) kunnen we zonder problemen aanwijzen. Maar wat is aan het lezen? Uit de discussie onder leraren Nederlands—waarover Peter-Arno Coppen op een heleboel plekken heeft gerapporteerd—komen twee mogelijke standpunten naar voren: aan het lezen is ofwel werkwoordelijk gezegde, ofwel naamwoordelijk gezegde. Voor beide opties zijn argumenten te bedenken. Geen van die argumenten is echter doorslaggevend, want één ding is duidelijk: aan het lezen verschilt hoe dan ook van onomstreden voorbeelden van werkwoordelijke gezegdes (ze heeft gelezen) en naamwoordelijke gezegdes (ze is een lezer).
Een voorbeeld van een argument voor de werkwoordelijk-gezegde-analyse:
- in aan het lezen kan lezen een lijdend voorwerp selecteren (ze is dit boek aan het lezen)
- net als een werkwoordelijk gezegde (ze heeft dit boek gelezen)
- maar in tegenstelling tot een naamwoordelijk gezegde (*ze is dit boek een lezer)
En een argument voor het standpunt dat aan het lezen een naamwoordelijk gezegde is:
- in bijzinnen moet aan het lezen per se links van de persoonsvorm staan (dat ze <aan het lezen> is <*aan het lezen>)
- net als een naamwoordelijk gezegde (dat ze <een lezer> is <*een lezer>)
- maar in tegenstelling tot een werkwoordelijk gezegde (dat ze <gelezen> heeft <gelezen>)
Hoe kies je voor een analyse als beide mogelijkheden even (on)aannemelijk lijken? Voeg daaraan toe dat leerlingen (en leraren) bij het zinsontleden op de middelbare school behoefte hebben aan één correct antwoord voor op de toets, en je begrijpt hoe een simpele constructie als die met aan het tot serieuze koppijn kan leiden.
Uitweg
Is er een uitweg uit de impasse? In een artikel dat deze maand is verschenen in Linguistics in the Netherlands 2022 doen wij (samen met Sjef Barbiers) een poging om een stap vooruit te zetten. We beginnen door erop te wijzen dat er eigenlijk niet maar één aan het-constructie is: de vormreeks ‘aan het + infinitief’ kan met allerlei werkwoorden samengaan. Zo behoort naast zijn uit ons eerdere voorbeeld ook gaan tot de mogelijkheden:
- ze is aan het lezen
- ze gaat aan het lezen
Hier horen verschillende interpretaties bij; waar is aan het lezen erop duidt dat het lezen bezig is, betekent gaat aan het lezen dat er iemand met lezen begint. Deze observatie is allesbehalve nieuw, maar constructies met andere werkwoorden dan zijn (waaronder gaan) werden bij de ontleding van de aan het-constructie tot nu toe nauwelijks betrokken. En dat terwijl er grote grammaticale verschillen zijn tussen de constructie met zijn aan de ene kant, en die met gaan aan de andere. Wij betogen dat juist die verschillen een nieuw licht kunnen werpen op de vastgelopen analyse van de aan het-constructie.
Mogelijkheden
Ten eerste het lijdend voorwerp. Daarvan zeiden we eerder dat dit een reden is om het aan het-zinsdeel als werkwoordelijk gezegde te analyseren. Immers, bij zowel ze is aan het lezen als ze leest kun je een lijdend voorwerp toevoegen. Maar dit gaat niet op voor de combinatie met gaan, die zich in dit opzicht dus meer als een naamwoordelijk gezegde gedraagt:
- ze is een boek aan het lezen
- *ze gaat een boek aan het lezen
Een tweede verschil zien we bij scheidbaar samengestelde werkwoorden. Een voorbeeld is voorlezen, dat is opgebouwd uit de delen voor en lezen, die soms op verschillende plekken in de zin staan: ze leest het boek voor. Typisch aan een werkwoordelijk gezegde is dat de twee delen in bijzinnen zowel naast elkaar als uit elkaar kunnen staan:
- dat ze het boek heeft voorgelezen (bij elkaar)
- dat ze het boek voor heeft gelezen (uit elkaar)
Bij de aan het-constructie met zijn zien we precies dezelfde mogelijkheden:
- dat ze aan het voorlezen is (bij elkaar)
- dat ze voor aan het lezen is (uit elkaar)
Maar kijken we naar de aan het-constructie met gaan, dankunnen ze alleen bij elkaar staan:
- dat ze aan het voorlezen gaat (bij elkaar)
- *dat ze voor aan het lezen gaat (uit elkaar)
Ook dit verschil wijst erop dat de aan het-constructie met zijn meer weg heeft van een werkwoordelijk gezegde dan die met gaan.
Gestapelde werkwoorden
Als derde hebben we gekeken naar groepsvormende werkwoorden. Dat zijn werkwoorden als leren en proberen die samengaan met een ander werkwoord, al dan niet met te ertussen. Bij werkwoordelijke gezegdes zijn die ‘stapels’ van twee of meer werkwoorden prima:
- ze leert lezen
- ze probeert te lezen
- ze probeert te leren lezen
De aan het-constructie met zijn gaat eveneens goed samen met zulke gestapelde werkwoorden:
- ze is aan het leren lezen
- ze is aan het proberen te lezen
- ze is aan het proberen te leren lezen
Terwijl dat voor de aan het-constructie met gaan behoorlijk vreemd klinkt:
- *ze gaat aan het leren lezen
- *ze gaat aan het proberen te lezen
- *ze gaat aan het proberen te leren lezen
Wederom gedraagt de aan het-constructie met zijn zich meer als een werkwoordelijk gezegde dan die met gaan.
Actief en passief
Tot slot hebben we een enigszins controversieel fenomeen onder de loep genomen: het combineren van de aan het-constructie met de lijdende of passieve vorm. Voor werkwoordelijke gezegdes met een werkwoord als lezen geldt dat je ze zowel actief (leest) als passief (wordt gelezen) kunt gebruiken:
- ze leest het boek
- het boek wordt gelezen (door haar)
Voor de aan het-constructie wordt daarentegen in het algemeen aangenomen dat die überhaupt niet met de passieve vorm kan samengaan:
- *het boek is gelezen aan het worden (door haar)
Echter, als je op het internet gaat zoeken, kom je hier toch voorbeelden van tegen. En niet alleen in de krochten van het web, maar bijvoorbeeld ook bij de regionale media en in een masterscriptie:
- Een animatie van de replica die gebouwd aan het worden is. (RTV Drenthe)
- Deze veelbelovende rol die aan miRNA therapeutica wordt toegeschreven, is reeds in andere velden in praktijk gebracht aan het worden. (bron)
De intuïties lijken uiteen te lopen, maar met enige welwillendheid zijn de zinnen hierboven niet volledig af te keuren. Dat wordt nog duidelijker wanneer we in deze zinnen is proberen te vervangen door gaat:
- *Een animatie van de replica die gebouwd aan het worden gaat.
- *Deze veelbelovende rol […] gaat reeds in andere velden in praktijk gebracht aan het worden.
De zinnen zijn met gaat zo slecht dat je ze nauwelijks als Nederlands kunt beschouwen. Daar steken de gevonden zinnen met is toch ineens een stuk beter bij af. Hier tekent zich dus een relatief verschil af tussen de aan het-constructies met zijn en gaan: zijn gaat stukken beter dan gaan samen met de passieve vorm, en daarin lijkt de constructie met zijn opnieuw meer op een werkwoordelijk gezegde dan de constructie met gaan.
Werkwoordelijk-gezegde-achtig
Onze vergelijking laat zien dat de aan het-constructie met zijn in ten minste vier opzichten méér op een werkwoordelijk gezegde lijkt dan de aan het-constructie met gaan. Dat vatten we in de tabel hieronder nog even overzichtelijk samen:
werkwoordelijk gezegde | aan het + infinitief + zijn | aan het + infinitief + gaan | ||||
lijdend voorwerp | ✓ | ze leest een boek | ✓ | ze is een boek aan het lezen | ✘ | ze gaat een boek aan het lezen |
samengesteld werkwoord | ✓ | dat ze voor heeft gelezen | ✓ | dat ze voor aan het lezen is | ✘ | dat ze voor aan het lezen gaat |
groepsvormend werkwoord | ✓ | ze probeert te leren lezen | ✓ | ze is aan het proberen te leren lezen | ✘ | ze gaat aan het proberen te leren lezen |
passieve vorm | ✓ | het boek wordt gelezen | ? | het boek is gelezen aan het worden | ✘ | het boek gaat gelezen aan het worden |
Wat vertellen de verschillen tussen deze aan het-constructies ons dan over de status van het aan het-zinsdeel in de combinatie met zijn? Wij denken het volgende: het feit dat de aan het-constructie met zijn bovenstaande eigenschappen wél vertoont, is geen toevalligheid of iets vanzelfsprekends. Andere aan het-constructies vertonen ze immers niet. Deze eigenschappen—die stroken met hoe typische werkwoordelijke gezegdes eruitzien—moeten daarom zwaar wegen bij de analyse als werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. Op z’n minst moet het antwoord zijn dat de aan het-constructie allerlei onverwacht werkwoordelijk gedrag vertoont, waaraan je geen recht doet met een analyse als naamwoordelijk gezegde.
Het feit dat de passieve vorm bij zijn weliswaar twijfelachtig maar niet geheel uitgesloten is, zou er bovendien op kunnen wijzen dat de aan het-constructie met zijn niet alleen meer ‘werkwoordelijk-gezegde-achtig’ is dan die met gaan, maar ook nog altijd ‘werkwoordelijk-gezegde-achtiger’ aan het worden is. Het zou goed kunnen dat we zinnen als het boek is gelezen aan het worden over een kleine eeuw prima vinden—een ontwikkeling die zich trouwens ook bij de Engelse tegenhanger van de aan het-constructie heeft voorgedaan (the book is being read). Misschien dat de hele discussie op een gegeven moment dus door taalverandering wordt ingehaald.
Het volledige artikel, waarin we meer werkwoorden en eigenschappen vergelijken tegen de achtergrond van een generatieve blik op taal, is open access beschikbaar via doi.org/10.1075/avt.00058.bog.
Laat een reactie achter