Wat geweldig is het Smibanese woordenboek 2.0 dat, na een succesvolle eerste druk in eigen beheer, door uitgeverij Pluim in 2019 op de markt werd gebracht. Slechts familiair met de term ‘fittie’ en half op de hoogte van ‘bling’ las ik het ene nieuwe begrip na het andere. Elk lemma geeft niet alleen de betekenis maar bovenal, uitgebreider dan Van Dale, toepassingen die soms poëzie doen vermoeden (‘Paperclips, ik hossel sinds Telekids’). Initiatiefnemer Soortkill werkt projectmatig.
Zo worden met taal, zoals het hoort, werelden ontsloten. En omdat het Smibanese woordenboek is gesitueerd in De Bijlmer – volgens huidige politici ‘Amsterdam-Zuidoost’, volgens Soortkill ‘het epicentrum van de multiculturele samenleving’ – geeft dat een extra belang. Aan deze wijk kleven vele vooroordelen die voor niet-bewoners, bijna alle Nederlanders dus, lastig te repareren zijn met lectuur. Murat Isik gaf met zijn bekroonde roman Wees onzichtbaar een aanzet, maar Soortkill begint vanaf de basis.
Het past daarom dat je dit boek van achteren naar voren moet lezen – zoals de voorflaptekst al laat weten. Alles wordt anders. En in zijn inleiding kondigt Soortkill aan racisme te bestrijden, onder meer met de paradox van ‘de’ N-woord. Het veelvuldige gebruik ervan door slachtoffers vindt een reden in de dagelijkse werkelijkheid. Overigens is de basis hier exclusief Surinaams en bezit het Smibanese allerlei eigen termen voor andere nationaliteiten, wijken en steden.
Non-believers
Hoewel het boek een aparte plaats inruimt voor afkortingen, staan in de lopende tekst twee lemma’s die dat evengoed zijn maar die inderdaad nooit genoeg uitleg kunnen krijgen. Het gaat dan om hbo, ijzingwekkend toegelicht als ‘de universiteit voor mensen van de straat’. Daarnaast staat VMBO-K, ‘het meest voorkomende middelbareschooladvies dat kinderen in achterstandswijken krijgen’. Ook de gecursiveerde toepassing mag er zijn: ‘The way waarop ze these niggas sturen naar VMBO-K lijkt het wel met voorbedachten rade’.
Het voorbeeldzinnetje toont stijlbreuken. De stadhuistaal aan het slot botst op basaal Amerikaans, dat voor jongerentalen steeds aantrekkelijk is maar waarvoor hier de inspiratie allicht komt uit hiphop. Een studieus onderwerp bij Bram Ieven, meer dan een muziekstroming sowieso, vruchtbaar voor literatuur en lezen volgens Aafje de Roest en volgens de inleiding van het woordenboek een mindstate teweegbrengend. In vele lemma’s zit dan ook de uitdrukking dat iemand ‘ham gaat’. Dat is een acroniem voor ‘Hard As a Motherfucker’.
Er blijkt een systeem te schuilen in groepstaal die neologismen voortbrengt. Smibanese woordenboek 2.0 bewerkstelligt wat nu eens met recht leeservaringen mogen worden genoemd. Geïnjecteerd met waarlijk levende taal, uit de eerste hand! Terecht kreeg het een nominatie voor een prestigieuze taalboekenprijs (ai, binnen een periode waarin ik over die materie ook iets schreef).
Toch valt het aantal reacties op internet me tegen, helemaal omdat iedere gebruiker verstand heeft van taal én omdat dit boek er verwerkingen aan toevoegt van een hiphopcultuur die de normaliter al grote aandacht zouden moeten uitbreiden. Vanwaar die relatieve stilte? Uit schroom, ongemak?
Aan het slot van zijn inleiding bedankt Soortkill mensen die hem bij deze ambitieuze onderneming hebben bijgestaan. Daarom doet hij ook ‘een kleine shoot-out naar Mizzi van der Pluijm en haar hele team for believing in dit boekje. Hoewel alle non-believers de plank sowieso misslaan is het toch dope dat een volwassen Nederlandse vrouw van boven de vijftig ons wilt joinen in deze journey. But she young in spirit’.
Dit compliment kunnen alle collega-uitgevers in hun zak steken. Toch vraag ik me af of Van der Pluijm helder heeft gekregen wat haar nog prille bedrijf met het Smibanese woordenboek doorgeeft. Los van het respectabele aantal lemma’s die het integraal moeten stellen met de in romein en cursief herhaalde woorden no snitchin’ (straattaal voor lorem ipsum?), denk ik aan het wereldbeeld dat het boek tentoonspreidt.
Een entiteit
Feit is dat de gebruikers van het Smibanese jongeren zijn, pubers vaak, bij wie stoerheid zal passen. Feit is ook dat ik een middelbare witte man ben, huiverig voor groepsdynamiek en onhandig met tweepuntnullerigheid. Dan nog blijft het onbehaaglijk geconfronteerd te worden met een wel erg speels beeld van vrouwen. Aan het slot, dat gewijd is aan de Smibanese University, abstraheert het woordenboek de lemma’s wellicht in één alinea over zogeheten amsenlogie, dus wellicht ben ik het rechtvaardigste door die eerst integraal te citeren:
Amsenlogie is een vak over het hele hebben en houden van de vrouw. Vrouwen zijn de poort tot het universum volgens de Smibologische wetenschap, en zij bezitten een denkvermogen dat sterk synchroniseert met het universum. Waar de vrouw binnen de westerse mannelijke wereld eerder als ingewikkeld wordt omschreven, denken wij dat zij indien ze zelfbewust is in staat is om de geheimen van het universum bloot te leggen. Amsenlogie is er om ons begrip omtrent de vrouw en indirect het universum te bevorderen.
De afstandelijke taal zal zelfs als pastiche bij een universiteit passen, maar hoe dan ook staat het ‘wij’ centraal. Nog altijd. In de voorafgaande lemma’s en lijsten van het Smibanese woordenboek 2.0 gebeurde dat veel explicieter en had het werkwoord ‘blootleggen’ een letterlijke betekenis.
Zelf krijg ik kriebels van de term ‘objectiveren’ in verband met vrouwen, maar bij dit boek ontkom ik er niet aan. Het Smibanees blijkt vele woorden voor hen in petto te hebben (wijf, ams, motjo, diem, peki,…), waarvan ‘chick’ en ‘bitch’ de bekendste zijn en die steeds de grens openzetten naar de status van ‘hoer’. Misschien komt het daardoor dat deze taal heel wat woorden reserveert voor seks. Niet zoveel als de Klisjeemannetjes in 1977, maar die beperkten zich tot de geslachtsdaad terwijl het Smibanees diverse technische varianten ervan serveert.
Het genot dat uit deze handelingen vloeit is exclusief voor mannen en beperkt zich bovendien tot de heteroseksualiteit. Vandaaruit besteedt deze taal de meeste aandacht aan de bakka, ‘het achterwerk van een entiteit’. De forse vorm ervan heet sanka of cake. In de reguliere pers over hiphop maakt het clichébewegingen die dit boek slechts bevestigt. Of het de handeling nu twerken, slijpen, draaien, wassen of schuren noemt, mannen worden erdoor opgevreeën.
Een verwant cliché is dat hun status stijgt bij seksuele veroveringen terwijl die van vrouwen taant. Als ‘slet’ vallen ze in de branche van ‘hoer’. In het beste geval tonen ze waardering voor de buitenzijde van de dienstdoende bink: ‘Die bitch zag me roley en der poenie werd gelijk nat’. Gelukkig zonder dat er geschermd moet met de term polyamorie, classificeert het boek deze vrouwen ongecompliceerd als sidebitch ofwel ‘een vaste wiepie naast de vaste partner’.
Nog een consequentie van dit denken is dat homoseksualiteit geen aanbeveling is. Het Smibanese bevat meerdere woorden die ‘mietjes’ bespotten. Vandaar aan het slot van het boek , in de afdeling Gezegden, de wel erg performatieve uitroep no homo staat, ‘waarmee iemand zichzelf kwijtscheldt van homofiele praktijken’.
Kippenbouillon
Dit stemt allemaal triest omdat uit Soortkills woorden is op te maken dat zijn enorme inspanningen, waarvan hij soms melding maakt, dienend zijn voor een gemeenschap. De zijne krijgt definitief zo een eigen taal en daarmee wordt evengoed een identiteit erkend door het boek dat wil ‘verbinden’. Helaas zijn uit het Smibanese woordenboek 2.0 meer rode draden af te wikkelen die, buiten deze groep, gemeenschapsvorming tegengaan.
Er blijken nogal wat termen te bestaan voor specifieke vormen van lichamelijk geweld en voor het beroven (kantelen). Vaak komen ze voort uit de handel en/of gebruik van drugs, die mensen in allerlei staten brengen waarvoor het boek dan ook wel benamingen opdist maar die zich veeleer aan de maatschappij onttrekken en onverantwoord gedrag veroorzaken. Armoede mag de drijfveer zijn voor zulke activiteiten, de vele woorden die het Smibanese voor geld en luxe heeft geven een beperkte invulling aan een rijk leven.
Het zegt evengoed iets over onze maatschappij, dat ze consumentisme oproept. En ik beweer zeker niet dat Smibanezen gebaat zouden zijn bij opera en zeventiende-eeuwse poëzie. In het voetspoor van René Appel en Khalid Mourigh wil ik evenmin denigrerend doen over deze en andere straaltalen, met hun eigen codes. Mij plaagt wel iets sapir-whorferigs vanwege de vrijemarktviering, de lifestyle en mentale passiviteit die het Smibanese uitstraalt – alsof het zich werkelijk met niets anders voedt dan met kip, pizza’s en kapsa’s.
Ondertussen wordt minder beschadigende ontspanning in het woordenboek louter geboden door voetbal, en dan ook nog van één club Ajax (‘Jaxie’). Meer dan eens vallen de namen Justin Kluivert en, toen nog, Quincy Promes. Maar zelfs op dit front is de link naar het vertrouwde nabij: de 16 meter slaat – geestig, vind ik – op ‘een situatie waarin seksuele interactie aanstaande is’. Daarin zal een echte man een doelpunt maken, desnoods door recht door de netten heen te schieten en toeschouwers te raken die toevallig op de verkeerde plek staan.
Hoe spijtig toch. De zoveelste ontluistering van een ideaal dat op de Bijlmer, tot en met de Bajes, was geprojecteerd. Temeer daar het boek onweerstaanbare wijsheden bevat als ‘Als je vegan wil worden kook je niet meer met kippenbouillon, snap je?’. Maar zonder alsnog het smurfentaalverwijt binnen te smokkelen, was het misschien een teken aan de wand dat de meeste Smibanese woorden volledig van de bron afhangen: de lettervolgorde van het Nederlands wordt omgedraaid. Zulke creativiteit is me inmiddels te neoliberaal.
Sla ik de plank mis? Ben ik na mijn vijftigste heus een verstokte cultuurpessimist geworden? Als Ronald Snijders-fan staat me anders nog een sensatie bij, halfweg de jaren tachtig. De elpee Funky Flute, waarop het derde nummer ‘Fa Waka’, gezongen door Ivor Mitchell, drie begrippen uitlegde met verwijzingen naar klassieke funk. No span en kon dansi en fa waka zelf. Dat was nog eens ervaringsgericht onderwijs!
Alleen de titeluitdrukking haalde het Smibanese woordenboek 2.0. Het brengt mij in laatste instantie een conformistisch mensbeeld. Terwijl de ambitie revolutionair was, ook nog onder een motto van de eeuwige miljardairtiranrebel Steve Jobs: ‘Those who are crazy enough to think they can change the world usually do’. Deze tatta gelooft dat dit dikke shit is.
Berthold van Maris zegt
Het probleem met dit woordenboek is dat de buitenstaander niet weet in hoeverre er misschien ook de nodige zelf verzonnen woorden in zouden kunnen staan. In hoeverre het een mystificatie zou kunnen zijn.
Marc Kregting zegt
Wacht even, die twijfels, zijn ze ergens neergeschreven? En hoe moet ik ze rijmen met de samenwerking die de lokale overheid aanging met dit project? Of bewijzen ze de creativiteit die aan straattaal is toegeschreven?
Berthold van Maris zegt
Ja, allemaal interessante vragen.