Waarom gedichten lezen?
Een van de fijne dingen van gedichten lezen is dat het je is toegestaan om ieder woord te wegen en te overwegen. In het dagelijks leven is dat niet toegestaan: mensen zeggen en typen dingen, je probeert zo snel mogelijk te achterhalen wat ze daarmee bedoelen, en vergeet onmiddellijk de oorspronkelijke vorm, want we moeten door. Maar alleen al door de vorm van gedichten – veel ruimte, klankeffecten – roepen alle woorden: kijk ook eens naar mij.
Dat maakt dichten tegelijkertijd vreselijk moeilijk, lijkt mij. Je schrijft iets op dat door iedere lezer gewogen wordt, en steeds net een beetje anders gewogen.
Gedichten lezen, veel gedichten lezen, laat je onder andere ook zien waar het mis kan gaan. Ik heb die ervaring helaas met de bundel Fijnstof van Trudy Dijkshoorn. De uitgever was zo vriendelijk em een exemplaar door te sturen. Dit is het openingsgedicht:
De Onlanden
Het kleine geluk van nieuwe fietspaden
achter de bui aan door De Onlanden.Naaktslakken op het beton.
Koekoeks- en boterbloemen tussen de grassen.
Fluitenkruid als beschermheren langs de kant
en en zweem oranje van zuring in de berm.Hoe mooi een dag kan zijn, zonder zadelpijn.
Het gekreew van de kokmeeuwen
de lichtheid in het water en het scheren over.Op naar de horizon de stad in nat karton
met opgepoetste toekomstdromen.
Het begint goed, in ieder geval voor mij. Een natuurgebied bij Groningen (De Onlanden), een gedicht over daar fietsen – dan denk ik meteen aan Gerrit Krol. De eerste twee regels zouden ook door hem geschreven kunnen zijn, in hun zakelijke precisie. Krol had het misschien bij die twee regels gelaten en misschien had hij ook nog wat gesluiteld aan de malle suggestie dat de fietspaden achter de bui aan gaan.
De strofe erna geeft een beschrijving van de natuur. Er wordt in de eerste regel verwezen naar de nieuwe fietspaden (het beton) en de natuur, maar verder voegen de details eigenlijk weinig toe, ik vind ze weinig sprekend en mij hindert een beetje dat niet duidelijk is wat het verschil is tussen de ‘grassen’, ‘de kant’ en ‘de berm’. Ik krijg die dingen niet geordend voor mijn geestesoog – de meest logische suggestie is dat het oog van buiten (de grassen zijn de weilanden) naar het stukje net naast het fietspad (de berm) gaat, maar zeker weten doe ik het niet.
Het gedicht bevat wat onnadrukkelijk rijm, en het aardige woord gekreew. Ook de niet helemaal grammaticale constructie het scheren over vind ik nog wel aardig, maar ik ben bang dat het gedicht voor mij definitief verpest wordt door de regel Hoe mooi een dag kan zijn, zonder zadelpijn. Waar komt die zadelpijn vandaan? Het gaat hier ineens over een heel ander soort gewaarwording, en er is bovendien de suggestie dat eerdere fietstochten altijd verstoord werden door pijn in de billen. Hoezo? En waarom doet dat verschijnsel zich nu ineens niet voor?
Zo’n loshangend detail irriteert me, vooral vanwege het rijm. Die regel klinkt meer als een reclameslogan van een Groningse fietsenhandelaar met een nieuw soort zadel.
Ζoiets doet zich ook voor in de laatste strofe. Ligt Groningen als je in De Onlanden bent echt ‘aan de horizon’? En als dat zo is, wat is er dan de relevantie van? De laatste regel vind ik lelijk: ja, de toekomstdromen zijn door de regel ‘opgepoetst’, maar die dromen zelf zijn me te vaag.
Als je alleen mijn vier favoriete regels achter elkaar zet (en ook de titel weglaat) krijg je een vrij aardig gedicht:
Het kleine geluk van nieuwe fietspaden
achter de bui aan door De Onlanden.Het gekreew van de kokmeeuwen
de lichtheid in het water en het scheren over.
Naar mijn gevoel wordt in die regels eigenlijk alles gezegd. Het is niet veel, maar het pretendeert ook niet veel te zijn. De oude Chinezen wisten al dat natuurgedichten heel kort moeten zijn. Juist als een dichter aandacht voor details wil hebben, moeten die details wel kloppen.
Of ik nu gelijk heb met mijn redactie of niet, als lezer krijg je het gevoel dat je werk doet waarvan je wilde dat de dichter het had gedaan: wil ik de wereld voorzien van een gedicht met de regel ‘Koekoeks- en boterbloemen tussen de grassen’? Laat staan ‘Hoe mooi een dag kan zijn, zonder zadelpijn’? En ben ik zo blij met die regels dat ik ze wil gebruiken in een gedicht dat mijn debuut opent?
Laat een reactie achter