Een van de boeiendste dingen aan het Nederlands is dit: er wordt over die taal al heel lang, eeuwenlang, nagedacht door knappe koppen. En nog steeds komen er details naar boven waarover niemand heeft nagedacht: details waarover je mensen een taalgevoel lijken te delen zonder dat iemand heeft opgeschreven waar dat taalgevoel vandaan komt.
Via de Taaladviesdienst van Onze Taal kreeg ik een vraag over het meewerkend voorwerp. Op school leer je dat je een meewerkend voorwerp kunt vervangen door een voorzetselgroep met aan. In plaats van ‘ik geef mijn nichtje een bos rozen’ zeg je ‘ik geef aan mijn nichtje een bos rozen’. Maar dat klopt niet altijd. De vraagsteller wees op het verschil tussen de volgende zinnen:
- Ze vroegen aan haar naar de weg.
- Ze vroegen naar de weg aan haar.
- Ze vroegen haar naar de weg.
De dede zin klinkt veel beter dan de eerste, maar geen enkele grammatica van het Nederlands lijkt iets over dat verschil te zeggen. Heeft het iets met het voorzetselvoorwerp naar de weg te maken? vroeg de vragensteller, en inderdaad worden de eerste zinnen iets beter als je naar weglaat:
- Ze vroegen aan haar de weg.
- Ze vroegen de weg aan haar.
- Ze vroegen haar de weg.
De eerste zin is nog wat vreemd en vereist een specifieke intonatie, maar de tweede accepteert mijn taalgevoel moeiteloos.
Ik schrijven naar Hans Broekhuis, de auteur van de Syntax of Dutch, het zevendelige standaardwerk waarin álles over wat we over Nederlandse zinsbouw weten beschreven staat – maar dit dus niet. Hans was ook verrast door deze zinnen, maar zijn taalgevoel – waarop ik blindelings zou bouwen als je op taalgevoel bouwen kon – kwam overeen met dat van de vragensteller en van mij.
Alleen in een Duden-grammatica uit 1984 vond hij uiteindelijk een verwijzing naar deze constructie – voor het Duits, dus, waar dit kennelijk ook speelt. Hans:
het gaat om een zeer klein aantal communicatiewerkwoorden: voor het Nederlands denk ik naast vragen (naar) aan vertellen/berichten (over), feliciteren (met) alsmede ontbreken (aan): het ontbreekt hem aan goede ideeën.
Inderdaad doet vertellen bijvoorbeeld hetzelfde:
- Ze vertelden aan mij over het ongeval
- Ze vertelden over het ongeval aan mij
- Ze vertelden mij over het ongeval.
- Ze vertelden aan mij het hele verhaal
- Ze vertelden het hele verhaal aan mij
- Ze vertelden mij het hele verhaal
De eerste twee zinnen wringen (al kan ik me in dit geval bij de tweede nog wel voorstellen dat iemand het zegt), maar de andere zijn goed. Wat is hier aan de hand? Waarom communicatiewerkwoorden? En hoezo delen we deze heel subtiele restrictie met het Duits? Miljoenen sprekers voelen het zo aan, en niemand weet waarom.
Met dank aan Roos de Bruyn en Hans Broekhuis
Wim de Vries zegt
Leuk stukje maar jammer dat bij het “vertellen” voorbeeld twee keer het zelfde zinnetje is afgedrukt.
Timothy Colleman zegt
Nou, er bestaat wel iets hoor: zie over vertellen, vragen en andere werkwoorden die (occasioneel) met twee prepositionele objecten worden gecombineerd bv. Timothy Colleman & Martine Delorge (2011), ‘Inhoudsobjecten, partnerobjecten en de dubbel-voorzetselobject-constructie’ in het huldealbum voor Magda Devos (De Caluwe & Van Keymeulen (red.), Voor Magda). Aan wie het boek niet in de kast heeft staan bezorg ik met plezier een pdf’je.
En Bob Kirsner bespreekt al in 1988 een zin van dat type uit De donkere kamer van Damocles:
“Hij ging terug naar zijn stoel, bedacht zich toen weer, draaide het nummer van de informatie en vroeg aan de telefoniste naar het nummer van de firma Bellincoff, Oudezijds Achterburgwal 28, Amsterdam.”
Zie Bob Kirsner (1988), ‘Prepositional versus ‘bare’ indirect objects in the written Dutch of novels and newspapers’. In: T.J. Broos (ed.), Papers from the Third Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies, Lanham etc.: University Press of America, 279-296.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je, Timothy. Ik wil het zeker graag lezen (en zal de pdf ook aan Hans Broekhuis sturen, die werkt aan een revisie van The Syntax of Dutch.)
Hans Broekkhuis zegt
Het zou misschien geen kwaad gekund hebben te vermelden dat de analyse in Timothy Colleman & Martine Delorge (2011) niet onweersproken is gebleven. Mijn visie is te vinden in Hans Broekhuis (2014). ‘Dubbel-voorzetselvoorwerpconstructies?’ In Patroon en argument. Een dubbelfeestbundel bij het emeritaat van William Van Belle en Joop van der Horst, red. Freek van de Velde et al., 103-113. Leuven: Leuven University Press. In dezelfde bundel staat ook weer een reactie van Timothy en de discussie houdt daar niet op.
vierbunders zegt
Ze vroegen aan haar de weg = ils lui (= à lui) demandaient le chemin. Lui = complément d’objet indirect of meewerkend voorwerp.
Robert Kruzdlo zegt
Ze vertelden het misval/ongeval. Dit kan volgens mij ook mits aan>over al bekend is. Als je een zin isoleert, los zingt van de zinnen die er vooraf zijn gegaan dan krijg je een hele andere denkwereld. Aan en over in een zin vind ik minder close. Och, …een andere taalknobbelhobbel.
Anneke Neijt zegt
Graag een pdf van jullie bijdrage, Timothy, naar anneke@neijt.nl. Concluderen jullie dat het gaat om een minder gebruikelijk patroon? Het gaat steeds om argumenten bij het werkwoord en die argumenten kun je als dan niet van een voorzetsel voorzien. De verklaring kan dan zijn dat je het type PP PP overdreven lang vindt klinken omdat het patroon NP PP of PP NP vaker voorkomt. Een effect dus dat als oorzaak heeft, dat je verwacht dat in een patroon met twee argumenten er gewoonlijk één geen voorzetsel heeft.
Timothy Colleman zegt
Pdf’je is opgestuurd, hartelijk dank voor je interesse. We proberen in dat verkennende artikel een overzicht te geven van de types werkwoorden die met twee prepositionele objecten kunnen voorkomen, maar gaan niet na hoe dat gebruik zich kwantitatief verhoudt tot andere gebruiken. Maar dat het om een relatief weinig gebruikelijke optie gaat, zal bij de meeste werkwoorden zeker wel kloppen.
Voor vragen kan ik alvast frequenties rapporteren uit de materiaalverzameling voor mijn doctoraatsonderzoek die dat bevestigen — afgerond in 2005, lang geleden alweer dat ik dat mapje nog eens had opengedaan 😉
Op een random sample van 1500 voorbeelden uit de component krantentaal van het CONDIV-corpus:
– 5 keer type “Hij vroeg aan de man om/naar een vuurtje”; tegenover:
– 375 keer type “Hij vroeg de man een vuurtje”
– 212 keer type “Hij vroeg een vuurtje aan de man”
– 111 keer type “Hij vroeg de man om/naar een vuurtje”
Anneke Neijt zegt
Mooi dat je die data nog kon vinden. Binnen het patroon van vragen is er dus die voorkeur voor NP PP. In het gehele bestand, voor alle werkwoorden met twee of meer argumenten is er waarschijnlijk ook een voorkeur voor minstens één NP. Misschien zelfs voor zoveel mogelijk NP’s. De oorzaak kan efficiëntie zijn. Een voorkeur voor rechtstreeks vanuit het werkwoord de betekenisrol overdragen aan het argument en alleen als dat nodig is een voorzetsel gebruiken. Nodig om ambiguïteit te voorkomen of omdat de afstand tussen werkwoord en argument te groot wordt. De voorbeelden “Ze vroegen naar de weg aan haar” en “Ze vroegen aan haar naar de weg” vind ik acceptabeler met een komma-achtige pauze tussen de twee PP’s.
Dirk Pijpops zegt
Ik denk dat het inderdaad ligt aan een algemene voorkeur voor het NP-PP-patroon. De cruciale informatie in de zin laat je graag voorafgaan door een voorzetsel. Dat werkt beter als er slechts één constituent is met een voorzetsel. En daarom hoeven beide constituenten niet eens een object te zijn, geloof ik. De onderstaande zin (1) klinkt ook beter dan zin (2).
(1) Experts zoeken een verklaring in de betere diagnoses en in de ‘zachtere’ conserveringstechnieken.
(2) Experts zoeken naar een verklaring in de betere diagnoses en in de ‘zachtere’ conserveringstechnieken.
Toegegeven, hier speelt ook een subtiel betekenisverschil mee tussen transitief “zoeken” en “zoeken naar”, maar ik denk zelf dat dat net het gevolg is van zulke tendensen.