Voornamendrift 102
De variatie in voornamen is de afgelopen 60 jaar flink toegenomen. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen waarvoor lange tijdreeksen van de populariteit van voornamen beschikbaar zijn. Een goede manier om die variatie te laten zien is met het minimaal aantal verschillende voornamen waarmee 80% van de kinderen een naam krijgt. Daartoe worden de voornamen geordend op populariteit, van hoog naar laag, en de bijbehorende percentages opgeteld tot 80% wordt bereikt. Het aantal voornamen dat daarvoor nodig is gebruiken we. Hierboven staat het resultaat voor meisjes in zeven landen, onderaan het resultaat voor jongens.
Wat direct opvalt is dat het aantal voornamen voor 80% van de kinderen tot ongeveer 1960 overal stabiel laag is. Met hooguit 200 voornamen hadden overal veel meisjes een naam (en jongens ook). Frankrijk heeft de minste variatie in die periode, voor jongens zijn maar 30 en voor meisjes 60 voornamen voldoende om 80% te halen. Maar na 1960 neemt het benodigde aantal voornamen overal enorm toe, zij het op verschillende manieren. Voor meisjes springt Amerika eruit met nu zo’n 3000 verschillende voornamen terwijl in Schotland de toename tot 600 beperkt blijft. Nederland liep eerst met Amerika voorop en lijkt nu te stabiliseren op 1500 meisjesnamen, waar Engeland+Wales en Frankrijk ook ongeveer uitkomen. Voor jongens zijn de verschillen tussen landen kleiner, tussen 1000 en 1300 voornamen, met Schotland en Noorwegen daar nog weer ruim onder met 400 namen. Er is, zoals altijd, minder variatie in jongensnamen.
Het minimaal aantal voornamen om 80% van de kinderen een naam te geven hangt af van het totaal aantal geboorten in een land. Hoe meer geboorten per jaar, hoe meer voornamen er nodig zijn om 80% te halen. De volgorde van het totaal aantal geboorten is in 2020 Schotland, Noorwegen, Vlaanderen, Nederland, Engeland+Wales, Frankrijk en Amerika. Die volgorde zien we in de bovenstaande grafiek terug, behalve dat Nederland afwijkt met voor meisjes evenveel variatie als het ruim vier keer grotere Engeland+Wales en Frankrijk. Voor jongens springen Vlaanderen en Nederland er uit met 80% aantallen die gelijk of zelfs groter zijn dan Engeland+Wales en Frankrijk, terwijl Amerika voor jongens, in tegenstelling tot de meisjes, niet extra opvalt.
Per land kan het aantal geborenen veranderen over de jaren, maar die variatie is meestal beperkt. Voor Nederland schommelt dat aantal al sinds 1880 tussen 160.000 en 200.000 geboorten per jaar, ongeacht de toegenomen bevolking. Dat verklaart de toename in voornaamvariatie zeker niet.
Dat doet de instroom van migranten na 1960 ook niet. Migranten brengen weliswaar veel nieuwe voornamen mee, maar het aantal kinderen is per naam meestal laag. Die namen worden dan niet meegenomen om de 80% grens te halen. Niettemin kunnen die voor Nederland nieuwe namen wel de indruk wekken dat de variatie sterk is toegenomen.
Nee, het is de hoofdstroom van moderne ouders die open staan voor nieuwe modenamen en de toenemende 80% aantallen bepalen. Want differentiatie in voornamen is ook differentiatie in identiteit, en weerspiegelt sociaal-culturele positionering.
- Voor Noorwegen zijn niet voor elk jaar genoeg voornaamgegevens beschikbaar om die voor 80% van alle kinderen te kennen, vandaar de gaten. Bovendien worden gegevens over namen met kleine spellingvariatie samengenomen waardoor minder namen worden gevonden die samen 80% beschrijven.
- Voor de naamgeving in alle landen geldt de wet van Zipf die zegt dat er maar weinig heel populaire namen zijn, en daarnaast heel veel namen die maar een enkele keer worden gegeven. Daaruit is af te leiden dat het aantal voornamen om de 80% grens te halen zal stijgen met het totaal aantal geboorten in een jaar, maar de mate waarin kan verschillen per land.
Laat een reactie achter