We zijn in ons gezin nu ongeveer op het punt gekomen dat de negenjarige aan tafel soms groter inzicht heeft in de structuur van de taal dan de twee aanwezige hoogleraren taalwetenschap.
Het kwam zo: het favoriete spel van mij en de negenjarige is tegenwoordig schooltje, vooral sinds we hebben ontdekt dat we allebei licht opstandige leerlingen kunnen zijn die propjes gooien naar de barbie die dienstdoet als leerkracht. Erg pedagogisch is dat allemaal niet, daarom hebben we de pedagogische momenten naar de eettafel verplaatst. Waarom dé andere hoogleraar taalwetenschap aan de negenjarige en aan mij vroeg of je ook kon zeggen ‘school spelen’.
Nee, dat kan niet, en ik kon niet uitleggen waarom niet. Ja, het diminutief heeft vele betekenissen, zoals good old verkleining, maar ook bijvoorbeeld die het maken van concrete zelfstandignaamwoorden van abstracte stofnamen: water, bier en zout zijn stofnamen, maar watertje, biertje en zoutje zijn daarvan afgeleide woorden die een concrete eenheid water, bier en zout beduiden.
Maar mijn dochter wist het wel: “tje betekent hier: spelletje“. Er is bij mijn weten geen handboeken die deze analyse beschrijven, en het lijkt in tegenspraak met het idee dat verkleinwoorden iets concreets benoemen, want schooltje is allesbehalve concreet. Uit een studie van Peter Bakema uit 1998 leid ik af dat er een Latijnse naam is die deze categorie afdekt – diminutivum puerile ‘kinderlijk verkleinwoord’ –, maar voor zover ik kan zien benoemt ook Bakema niet dat het hier gaat over kinderspel of over het feit dat bij veel spellen die diminutuief verplichten, kunt geen verstopper, blindeman, tikker, of winkel spelen.
Hoe zit het dan als je speelt dat je een kind verzorgt? vroeg de andere hoogleraar.
‘Vader-en-moeder-tje‘ verdedigde de negenjarige haar theorie, hoewel ze natuurlijk ook vadertje en moedertje had kunnen zeggen – wat iets minder goed had gepast, maar wij taalkundigen en taalkundigenkinderen weten onze voorbeelden handig uit te kiezen.
En ook hier geldt inderdaad geloof ik weer dat ‘vader-en-moeder spelen’ iets is wat volwassenen misschien doen als ze pretenderen dat ze iets aan de opvoeding doen, maar dat de term niet goed gebruikt kan worden voor het kinderspel.
Walter Haeseryn zegt
De ANS (1997) vermeldt dit gebruik in benamingen voor kinderspelen op bladzijde 659 (in subparagraaf 12.3.1.4/II1c). In de recent herziene versie van het hoofdstuk over woordvorming is dat https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16058203050040456.
Marc van Oostendorp zegt
Dank, dat konden we niet vinden!
Albert Oosterhof zegt
“Het lijkt in tegenspraak met het idee dat verkleinwoorden iets concreets benoemen, want schooltje is allesbehalve concreet.” Toch kan een woord als ‘cowboytje’ wel verschuiven naar een concreter gebruik. Een door mij waargenomen voorbeeld is het volgende:
Johans laatste cowboytje
Het gaat over een Johan die kort daarna zou verhuizen en nog eenmaal cowboytje speelde met oude klasgenoten. Dus ‘cowboytje’ verwijst daar naar een concreet, afzonderlijk geval van het spel cowboytje. Een volgende stap zou zijn dat je cowboytjes (aantal spelletjes) kan gaan tellen. (Dat zou dan wel weer aansluiten bij de functie/betekenis van de verkleiningsuitgang in biertje of watertje zoals in het stuk vermeld).
Frank Jansen zegt
Beste Marc,
Ik vond nog een vindplaats in ‘het vrouwelijk verkleinwoord en de sociolinguistiek”. Nieuwe Taalgids 72 (1979), 479-487, waar de auteur als een van de betekenissen van het verkleinwoord noemt:
“niet-serieus: verkleinwoorden komen voor in spel-situaties. Dat is door meer shrijvers opgemerkt, maar het meest uitvoerig is Kruisinga (1941). Hij geeft een hele serie namen voor spelletjes met een verplicht verkleinwoord, bijvoorbeeld paardjerijden, Ik heb echter de indruk dat niet alleen de namen voor spelletjes, maar ook de namen voór de zaken die daarmee te maken hebben vaak een bijna verplicht verkleinwoord hebben, vergelijk daarvoor de al genoemde tennissokjes, de voetbalbroekjes, en ook fletsschoentjes. Vroeger strekte dit gebruik van verkleinwoorden zich nog verder uit. Hede-man (1938) en Overdiep (1949) melden beiden het gebruik van diminutieven om er spelers mee aan te duiden, bijvoorbeeld ‘goed spelertje is dat Smitje’. Zoiets komt mij nu oubollig voor, een aanwijzing te meer voor Van Haeringens (1975) stelling, dat de diminutieven op de terugtocht zijn.”
Ariane van Santen zegt
In het Afscheidscadeau voor Marijke van der Wal, het Woordenboek voor Marijke over Taalverandering (WMT) schreef ik:
“Veel namen van kinderspelletjes bevatten een verkleinwoord: doktertje, tikkertje spelen,
touwtje springen, paardje rijden.
Met verkleinwoord + spelen vinden we ook gevallen waarin volwassenen iets doen waar we
een beetje negatieve houding tegenover hebben: ‘de behoefte van menig hobbykok om thuis
restaurantje te spelen’ (NRC Hdblad 2008). Al eerder was sprake van universiteitje spelen:
middelbare scholen die stof behandelen die op de universiteit thuishoort (Levende Talen
1936) of hogescholen die promovendi willen opleiden (NRC Hdblad 2006). Ook: Harvardje
(NRC Hdblad 2004) en Oxfordje (NRC Hdblad 2006) spelen. Tweede Kamertje spelen al
in 1871 (door een gemeenteraad); onlangs, NPO2, oktober 2014 door de Eerste Kamer.
De betekenis is steeds: doen alsof je X bent, het WNT spreekt van spelen plus ‘hetgeen
men verbeeldt te zijn als voorwerp’. Geheel volgens het patroon van soldaatje, doktertje,
vadertje en moedertje spelen zijn nieuwe woordgroepjes ontstaan met een daarvan afgeleide
betekenis.
Een ander constructie is die van touwtje springen: ‘iets doen met X.’ W. Buikhuisen
introduceerde in zijn proefschrift (1965) niet alleen provo maar ook agentje pesten. Over
het dwarsbomen van de politie, ‘een nieuwe sport’, schrijft hij: ‘Deze nieuwe vorm van
vrijetijdsbesteding kan men kortweg: “agentje pesten” noemen.’ Mogelijk wel ludiek
bedoeld, maar geen kinderspel. Het heeft Van Dale gehaald en is model geweest onder
andere voor autootje pesten (Elsevier 1974), Nederlandertje pesten (Telegraaf 1994) en
horecaatje treiteren (Telegraaf 1994)”.
Volgende keer over diminutieven op basis van eigennamen!
Louisa van der Pol zegt
Een vraag die bij mij opkomt is, waarom er in een dialect roepnamen zo vaak een verkleinwoord krijgen. Althans, in het Flakkeese dialect komt dit vaak voor. En dan betreft het niet zozeer kinderen, maar volwassenen die ‘je’ of ’tje’ achter hun naam krijgen, inclusief een bijnaam. Zo heette iemand die vaak over hoofdpijn klaagde: ‘Brampje Pienehoo’ en een man die er niet zo vriendelijk uit zag, was ‘Hansje den duvel’ of ook wel ‘de maensenvreter’. Ikzelf was ‘Lewiesje keu’ ( mijn opa ging bij de mensen thuis varkens slachten). Die bijnamen waren absoluut niet denigrerend bedoeld. Het waren typeringen die iets kenmerkends van de betreffende man of vrouw lieten zien. Een zwakbegaafde man bijvoorbeeld die door iedereen in het dorp geliefd was en waar iedereen mee optrok, heette gewoon ‘gekke Corretje’. De achternamen wist je meestal niet. Je vond het heel gewoon dat iemand zo genoemd werd. Pas toen ik als 17-jarige van Goeree-Overflakkee vertrok, merkte ik dat het ‘aan de overkant’ niet de gewoonte was verkleinwoorden in combinatie met bijnamen te gebruiken. Of het in andere dialecten ook zo is, weet ik niet. Misschien weet iemand hier meer over te zeggen.
Henk zegt
In elk geval in mijn Nederlands is het diminutiefsuffix ook een instrument om van werkwoordstammen makkelijk een zelfstandig naamwoord te maken. Die zijn dan weer makkelijk met een light verb te combineren.
grabbelen – een grabbeltje doen
schuifelen – een schuifeltje maken
Dit soort diminutieven hebben als bijkomend voordeel dat je allerlei voorwerpen en bepalingen bij het werkwoord er als eerste delen van een samenstelling in kunt stoppen:
je neus snuiten – een neussnuitje doen
iets van de tafel schuiven – een tafelschuifje doen
In het motherese vind je volgens mij ook een meervoudsvariant:
neussnuitjes doen
opruimpjes doen
Ik zou me kunnen voorstellen dat het wat informele, speelse en met een kinderpubliek geassocieerde gebruik van de diminutief heeft bijgedragen aan de vorming van een specifiekere spelletjesdiminutief.
Frans Wijgers zegt
In aansluiting op de reactie van Ariane van Santen volgt hieronder een passage uit mijn boek ‘Liefde en moraal in onze taal’, dat volledig is gewijd aan het Nederlandse verkleinwoord (augustus 2021, pp. 151-152).
Ik was helaas tot op heden niet bekend met het ‘WMT’ (2014), een erg leuke bundeling van artikelen, als pdf te raadplegen op het internet. Naast ‘spelletjes spelen’ las ik ook het artikel ‘briefie’ van Camiel Hamans zojuist met speciale interesse.
“Kinderen houden ervan om fysieke kinderspelletjes te spelen, zoals verstoppertje, tikkertje, bokjespringen. Ook het imiteren van volwassenen leidt al eeuwenlang tot spelletjes, waarbij het werkwoord ‘spelen’ wordt gecombineerd met een verkleinwoord: agentje spelen, cowboytje en indiaantje spelen, doktertje spelen, kantoortje spelen, oorlogje spelen, schooltje spelen, soldaatje spelen, vadertje en moedertje spelen, winkeltje spelen. Ook volwassenen ‘spelen’. Zo werd in 1947 in het dagblad ‘Het Vrije Volk’ gerept van ‘bankje-van-leninkje spelen’. Volwassenen kunnen ook ‘mooi weer spelen’ en ‘leentjebuur spelen’. Sommige van dit type uitdrukkingen verdwijnen in de loop der tijd of krijgen een andere/extra betekenis, andere komen op.
In 1863 werden in het periodiek ‘De Tijd’ de nu verdwenen uitdrukkingen ‘kastelein spelen’ en ‘schoolmeester spelen’ (nu ‘schooltje spelen’) vermeld, naast ‘soldaatje spelen’ en ‘vadertje en moedertje spelen’. Deze laatste uitdrukking had in de 19e eeuw nog niet de dubbelzinnigheid die vanaf het midden van de 20e eeuw is ontstaan. In 1951 hintte Simon Vestdijk in zijn boek ‘De vijf roeiers’ voorzichtig op de ietwat ondeugende betekenis die de uitdrukking vandaag de dag heeft, maar hij refereerde daarbij aan een Ierse gewoonte. Sybren Polet liet in 1957 in ‘De steen’ geen twijfel bestaan over deze betekenis, al ging het hier alleen nog om vissen (en hun ‘grutjes’). Hugo Raes had het in zijn romandebuut ‘De vadsige koningen’ (1964) voor het eerst over ‘echt vadertje en moedertje spelen’ en hij verwees daarbij expliciet naar ‘seksuele opvoeding’.
Er was een tijd dat de uitdrukking ‘agentje spelen’ nog gangbaar was. Die tijd ligt echter achter ons, er zijn nauwelijks nog kinderen die ‘agentje spelen’. Een nu wel gangbare variant die begin 1965 voor het eerst opdook in het Parool is ‘agentje pesten’. In een artikel over een proefschrift (‘Achtergronden van het nozemgedrag’ van W. Buikhuisen) werd de promovendus geciteerd, die sprak over ‘een nieuwe vermaak-vorm: agentje pesten’. In mei 2000 werd de uitdrukking inmiddels gebruikt in een radicale context: de NRC plaatste toen een artikel met de kop ‘Agentje pesten als Berlijns ritueel’, over een 1 mei-demonstratie waarbij honderden gewonden vielen. Uitdrukkingen met ‘spelen’ zijn nog steeds productief, getuige bijvoorbeeld de uitdrukkingen ‘gettootje spelen’ (NRC, januari 2021) en ‘kappertje spelen’ (NRC, februari 2021). Ook de variant met ‘pesten’ is productief; zo gebruikte Auke Kok in zijn biografie van Johan Cruijff (2019) de uitdrukking ‘KNVB’tje pesten’.”
Frans Wijgers