Practice what you preach VIII
In 1584 verscheen de oudste gedrukte grammatica van het Nederlands: de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst, geschreven door Hendrik Laurensz. Spiegel, lid van de Amsterdamse Rederijkerskamer ‘In liefd’ bloeyende’, en uitgegeven bij Christoffel Plantijn in Leiden. Het werk behandelt in zeven hoofdstukken verschillende aspecten van de Nederlandse taal, van spelling tot grammatica. In de jaren erna mengden meerdere spraakkunstenaars, zoals ze zichzelf noemden, zich in de discussie over de Nederlandse taal; er bestond immers nog geen Standaardnederlands, en verschillende vooraanstaande Nederlandse mannen wilden hun steentje bijdragen met voorstellen over hoe die standaardtaal eruit kon zien. Zo verschenen bijvoorbeeld in 1600 Oprecht onderwijs van de letter-konst, geschreven door Cornelis Dirksz. van Niervaert en in 1612 de Nederduydsche Spellinge van Jacob van der Schuere. Vervolgens verscheen in 1614 – 30 jaar na de eerste druk – een herdruk van de Twe-spraack bij Hendrick Barentsz. in Amsterdam. In een achttal blogs vergelijk ik deze tweede druk met de eerste druk, om te kijken: zijn er in herdruk van de Twe-spraack uit 1614 veranderingen aangebracht ten opzichte van de eerste druk uit 1584? Is er misschien sprake van voortschrijdend inzicht, nu in de dertig tussenliggende jaren de vorming van de Nederlandse standaardtaal op gang is gekomen? Dit is het laatste blog in deze serie.
Wat voorafging
De afgelopen zeven blogs in deze serie lieten zien dat zowel de wijzigingen in de tweede druk (uit 1614) ten opzichte van de eerste druk (uit 1584), als de volledig tekst van beide drukken van de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst lang niet altijd consequent de eigen regels volgden, zowel op het gebied van grammatica als op het gebied van spelling. Toch bleek het maar om een relatief klein aandeel ‘fouten’ te gaan: in de overgrote meerderheid van de gevallen gaven beide drukken van de Twe-spraack het goede voorbeeld.
Nadat ik dit deel van het onderzoek had afgerond, ontdekte ik nog een latere druk van de Twe-spraack, dit keer uit 1649. In dit laatste blog leg ik deze druk naast de eerdere drukken uit 1584 en 1614, en vergelijk ik de wijzigingen die in beide drukken hebben plaatsgevonden.
Ook probeer ik de juistheid van de wijzigingen dit keer niet af te meten aan de opgeschreven regel (de ‘language standard’; ‘leading by norm’), maar aan de regelmaat die blijkt uit het taalgebruik in de eerste druk (de ‘standard language’; ‘leading by example’): in hoeverre conformeert het gewijzigde woord aan de ongeschreven regel die uit het gebruik zelf blijkt? Aangezien ook de geschreven regels niet in 100% van de gevallen gevolgd worden, kunnen we ook in het bepalen van ongeschreven gebruiksregels uitgaan van het meerderheidsargument: als een woord in de (overgrote) meerderheid van de gevallen op een bepaalde manier gespeld wordt, is dat, in principe, de ‘juiste’ spelling van dat woord. Opnieuw kijk ik hier alleen naar de woorden waarin veranderingen hebben plaatsgevonden, en focus ik op die veranderingen die met (grote) regelmaat plaatsvinden; veranderingen die dus ook in de eerdere blogs in deze serie al zijn langsgekomen. Maar dit blog gaat nog een stukje verder: door middel van aanvullende annotaties en analyses probeer ik nu te achterhalen of we uit de wijzigingen en volledige teksten van de drie drukken gebruiksregels kunnen destilleren – regels die niet als zodanig vermeld worden door de Twe-spraack, maar die wel duidelijk terugkomen in het eigen taalgebruik. Zit er een systematiek in het gebruik, en in de wijzigingen daarin?
Overzicht & verdeling van de wijzigingen
Wijziging | Aantal 1614 | Aantal 1649 |
[leeg] – -n | 2 | |
[leeg] – -s | 1 | |
a – aa | 1 | 2 |
a – ae | 1 | 1 |
a – e | 1 | 2 |
aa – a | 1 | |
aa – ae | 14 | 21 |
aau – au | 1 | |
ae – a | 1 | |
ae – aa | 7 | 6 |
ai – a | 1 | |
ay – ey | 1 | |
c – ck | 11 | 22 |
c – k | 1 | |
ch – g | 5 | |
ch – gh | 6 | 11 |
ck – c | 6 | 13 |
ck – k | 15 | 17 |
ckx – cx | 1 | |
cs – x | 1 | |
cx – x | 1 | 1 |
d – dt | 1 | 4 |
d – t | 4 | 10 |
der – des | 1 | |
dt – d | 1 | 3 |
dt – t | 3 | |
e – a | 1 | 2 |
é – ë | 1 | |
e – ë | 1 | |
ë – e | 2 | |
e – ee | 11 | 10 |
e – ey | 1 | |
e – ie | 2 | |
ee – e | 3 | 4 |
ei – ey | 4 | 5 |
en – ende | 1 | 1 |
ende – en | 5 | |
eu – eeu | 1 | |
eu – ue | 2 | |
ey – ei | 1 | 1 |
f – ff | 1 | |
ff – f | 3 | |
g – gh | 45 | 52 |
gg – ggh | 3 | 6 |
ggh – gg | 11 | |
gh – ch | 5 | 4 |
gh – g | 38 | 361 |
hen – hun | 2 | |
hun – hen | 1 | |
i – e | 1 | |
i – ie | 2 | |
i – j | 2 | 8 |
i – y | 3 | 2 |
ij – y | 1 | 1 |
j – ? | 1 | |
k – c | 4 | |
k – ck | 14 | 31 |
l – r | 1 | |
m – n | 1 | |
-n – [leeg] | 1 | 1 |
n – m | 1 | |
o – ó | 19 | |
o – ö | 1 | |
ó – o | 2395 | 61 |
o – oo | 17 | 2 |
oo – o | 1 | |
ou – au | 1 | |
ou – ouw | 2 | |
p – pp | 1 | |
r – rr | 1 | |
-s – [leeg] | 1 | |
s – sch | 1 | |
s – z | 4 | 3 |
sc – sch | 1 | |
sch – s | 1 | |
t – d | 5 | 7 |
t – th | 1 | 2 |
t – tt | 1 | |
u – ú | 8 | |
ü – û | 1 | |
u – ue | 1 | |
u – v | 7 | 8 |
ue – eu | 4 | 1 |
ui – uy | 6 | 6 |
uy – ui | 1 | 2 |
v – f | 1 | |
v – u | 3 | 2 |
w – vv | 2 | |
x – cx | 3 | 1 |
y – i | 1 | |
y – ij | 18 | 5 |
z – s | 45 | 16 |
TOTAAL | 356 | 788 |
Tabel 8: de wijzigingen in de twee herdrukken van de Twe-spraack (1614, 1649)
Ook de derde druk uit 1649 bevat enkel tekstuele en geen inhoudelijke veranderingen. Waar de tweede druk uit 1614 in totaal 356 van die tekstuele wijzigingen ten opzichte van de eerste druk bevatte, is er in de derde druk uit 1649 wel wat meer gewijzigd: hier komen we 788 wijzigingen tegen. Een overzicht van hoe vaak welke wijzigingen in beide drukken gedaan zijn, staat in tabel 8 (in bold de wijzigingen die ik hierna nader ga bestuderen)
Omdat wijzigingen in drukken lang niet altijd bewust hoeven zijn geweest, en er allerlei factoren een rol kunnen hebben gespeeld in het ‘veroorzaken’ van deze wijzigingen (zie blog 2), leek het me interessant om te kijken in hoeverre random factoren als paginanummers en regelnummers een rol zouden kunnen hebben gespeeld in het al of niet plaatsvinden van een wijzigingen: zitten er in bepaalde delen van het boek meer wijzigingen, of wordt er vaker iets bovenaan in plaats van onder aan een pagina gewijzigd? De grafieken in afbeeldingen 16 & 17 laten zien waar de wijzigingen in beide herdrukken plaatsvinden:
Wat opvalt aan de grafiek in afbeelding 16, is dat wijzigingen in beide drukken minder vaak in de laatste paar regels op een bladzijde plaatsvinden. Verder kun je in deze grafiek zien dat er in 1649 (in oranje) consistent op alle andere regels vaker veranderingen plaatsvonden dan in 1614 (in blauw); met een dubbel aantal wijzigingen in totaal is dat niet verrassend, maar het is interessant om te zien dat dit zo regelmatig verdeeld is.
Wat de paginanummers in afbeelding 17 betreft: deze laten een wat grilliger beeld zien. In 1614 (in blauw) vormen een paar pagina’s kleine uitschieters, maar lijken de veranderingen over het algemeen goed verdeeld te zijn over de verschillende delen van het werk; hooguit neemt het wat af naar het einde toe. In 1649 (in oranje), daarentegen, lijken de grootste pieken vanaf pagina 68 plaats te vinden: 44% van alle wijzigingen is gedaan vanaf die pagina. Toch kunnen we hier niet echt een systematiek in de wijzigingen ontdekken.
Wellicht is die systematiek wel terug te vinden in de verschillende wijzigingen. Voor een viertal – reeds eerder bekeken – wijzigingen heb ik dit in kaart getracht te brengen: de wijzigingen rondom s/z, ó/o, de ‘k’-klank, en de ‘g’-klank. Voor elk van deze veranderingen heb ik gekeken naar het gebruik van de woorden die aan verandering onderhevig zijn, en naar factoren als wat ervoor of erna komt, op welke plek in het woord, of in wat voor type woord de verandering plaatsvond, om te bepalen of daar een systematiek in te ontdekken is die een ongeschreven spellings- of verbeteringsregel verraadt.
S/z
Blog 3 bekeek deze verandering al voor de herdruk uit 1614; daar veranderde de z 45 keer in een s, en de s vier keer in een z (49 wijzigingen in totaal). Dit zijn er opvallend genoeg méér dan in de derde druk uit 1649, die over het algemeen juist meer veranderingen bevatte: daar verandert de z 16 keer in een s, en de s drie keer in een z (19 in totaal).
Zoals we in blog 7 zagen, zaten de meeste van de veranderingen in 1614 in het aanwijzend voornaamwoord deze (13 keer). De s/z staat hier na een lange open klinker. In de spelling van dit woord lijkt de druk uit 1614 wat meer te neigen naar s, maar het bleek, zo zagen we, in verhouding nog altijd verwaarloosbaar: in 1584 treffen we 107 keer deze* met een z aan (96% van alle dez/se*s), en vier keer met een s (4%); in 1614 heeft de z nog steeds de overhand met 94 keer (85%) en 17 keer s (15%).
Wat het woord deze betreft, vonden er in de herdruk uit 1614 dus 13 veranderingen tegen de geschreven norm plaats; die had immers voorgeschreven dat deze met een z gespeld moest worden. Voor het blog van vandaag heb ik ook gekeken naar andere woorden die fluctueren in s- of z-spelling, maar waarvoor geen geschreven norm is geformuleerd, bijvoorbeeld naar de woorden zelf (in al z’n verbuigingen, dus zelfs, zelfde, zelve, etc.) en zal. Kunnen we op basis van frequenties – en dus op basis van gebruik – misschien vaststellen wat hiervoor de ongeschreven spellingsregel was?
In 43 van de 49 wijzigingen in de druk uit 1614 blijken de veranderingen in te druisen tegen het gebruik dat uit de eerste druk blijkt: het woord is veranderd in de minderheidsspelling. Als we verder inzoomen op de woorden zelf en zal, dan blijkt dat zelf in de eerste druk 115 keer met een z en 31 keer met een s wordt gespeld. Wat hierin opvalt, is dat de zelven met s-spelling op twee na alle volgen op het of op ‘t (94%). Van de 115 zelven met z staan er slechts 12 achter het of ‘t (10%). De regel lijkt hier dus min of meer te zijn: in principe spellen we zelf met een z, maar fonetisch kan het, onder invloed van een voorafgaande t, een s worden, en dan wordt het woord (vaak) ook met een s gespeld. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de spelling van het woord zal; dit woord wordt drie keer met een s gespeld, alle drie keer na ‘t (vs. 55 keer zal, waarvan slechts drie (6%) na ‘t).
Opnieuw is de (gebruiks)regel niet waterdicht: beide kanten op vinden er afwijkingen plaats. In alle voorafgaande blogs zagen we dat dat steeds het geval bleek: ook de expliciet besproken regels werden eerder in meerderheid dan in absolute zin gevolgd. Omdat dat ook hier het geval blijkt te zijn (in meer dan 90% van de gevallen gaat de regel op), durf ik te stellen dat er voor de auteur van de Twe-spraack een ongeschreven spellingsregel in de Nederlandse taal bestond die zei: woorden die beginnen met een z hebben in principe een z-spelling, maar als ze voorafgegaan worden door het of ’t verandert de klank en daarmee ook de spelling naar s.
Ó/o
In het vijfde blog in deze serie bleek dat alle 2395 ós in de eerste druk verdwenen waren in 1614; hoewel de geschreven regel dat er twee verschillende os bestonden in de Nederlandse taal, die dus ook verschillend gespeld moesten worden, in de tekst bleef staan, werd het spellingsonderscheid zelf verwijderd uit de Twe-spraack. In dat blog benoemde ik ook al dat accenten in het gotisch schrift vaak problematisch waren en dus weggelaten werden, wat hierin een rol kan hebben gespeld; wellicht had de zetter van de tweede druk niet de beschikking over een gotisch lettertype met accenten. Toch is het opvallend dat er in de druk uit 1614 wel negen keer een accent geplaatst is, waar dat er in 1584 nog niet stond, weliswaar op een andere klinker dan o, namelijk de u (op één keer na gebeurt dit in het niet-gotische lettertype; alle in deel 2 en 3, tussen pagina’s 21 en 40). Het zou natuurlijk kunnen dat de zetter voor o geen accentletter had, maar de herdruk uit 1614 was in elk geval niet compleet ongevoelig voor accenten.
In de herdruk van 1649 is de ó terug in het woordbeeld. Ook hebben er een aantal wijzingen in de accentplaatsing plaatsgevonden: 19 keer wordt o ó; 61 keer gebeurt dit andersom. De meeste veranderingen zijn contra het gebruik in de eerste druk: 10 keer verandert de o in een ó in een woord dat voornamelijk met o werd gespeld; 50 keer had de ó moeten blijven staan.
Ook voor deze wijzigingen heb ik getracht in kaart te brengen of er een systeem in te ontdekken is, die een ongeschreven regel verraadt: vinden de veranderingen vaak in een bepaald woord of op een bepaalde plek plaats? Helaas: het enige wat opvalt, is dat de 61 wijzigingen van ó naar o vooral plaatsvinden in korte klinkers (30 keer) en in lange gesloten klinkers (21 keer). Verder valt hier geen systeem in te ontdekken.
De ‘k’-klank
In het derde blog in deze serie besprak ik al een paar veranderingen rondom de klank ‘k’. Helaas gaf de tekst van de Twe-spraack geen duidelijke richtlijnen voor de spelling met c, k of ck, dus viel niet goed vast te stellen in hoeverre de veranderingen in 1614 nu de regel volgden of juist niet. In dit blog duiken we dieper in deze veranderingen en in het taalgebruik in de Twe-spraack, om te zien of daaruit misschien wel een ongeschreven spellingsregel blijkt.
Wijziging | Aantal 1614 | Aantal 1649 |
c – ck | 11 | 22 |
c – k | 1 | |
ck – c | 6 | 13 |
ck – k | 15 | 17 |
ckx – cx | 1 | |
cs – x | 1 | |
cx – x | 1 | 1 |
k – c | 4 | |
k – ck | 14 | 31 |
x – cx | 3 | 1 |
TOTAAL | 54 | 88 |
Tabel 9: de wijzigingen in de twee herdrukken van de Twe-spraack (1614, 1649) rondom de ‘k’
Rondom de ‘k’-klank zien we een flink scala aan veranderingen in de twee herdrukken (zie tabel 9). Het gaat in totaal om 54 veranderingen in 1614 en 88 veranderingen in 1649, waarbij met name c’s, k’s en ck’s van plek wisselen (50 van de 54 in 1614; 85 van de 88 in 1649), aangevuld met een klein aantal wijzigingen rondom de ‘x’-klank.
-lijk
Een context waarin veel van deze wijzigingen voorkomen, is in woorden met het suffix -lijk: in 1614 vinden 11 van de (54) veranderingen hier plaats, in 1649 22 (van de 88). De veranderingen komen voor als -lijk woordfinaal is (wonderlijk), als het verlengd is (wonderlijke), maar ook als het in het midden van het woord staat (wonderlijkheid); hier is dus helaas geen systeem in te ontdekken. Het enige wat opvalt, is dat in 1649 verlengd -lijk (dus -lijke(n)) meestal van k naar ck verandert (11x; slechts twee maal andersom).
Voor de eerste druk heb ik de spelling van woorden op -lijk binnen de gehele druk in kaart gebracht. Hieruit blijkt het volgende:
- Woordfinaal wordt –lijk in overgrote meerderheid met met ck gespeld: *lyck/*lick: 226 keer (99%); *lyc: 2 keer (1%); *lyk: 0x.
- Midden in het woord wordt -lijk eveneens het vaakst met ck gespeld (heel soms met een c, maar nooit met alleen een k).
- Verlengd ligt de voorkeur juist bij spelling met k, hoewel de aanwezigheid van ck-spelling zeker niet verwaarloosbaar is: *lycke*: 29 keer (23%); *lyke*: 97 keer (77%); *lyce*: 0 keer.
De ongeschreven regel lijkt dus te zijn: woorden met het suffix -lijk worden bij grote voorkeur met ck gespeld als -lijk woordfinaal is (in voorkomens als wonderlijk) of midden in het woord staat (wonderlijkheid); bij verlengde -lijk-woorden (wonderlijke) ligt de voorkeur juist bij enkel k, hoewel die voorkeur iets minder uitgesproken is; ook ck komt met enige regelmaat voor.
De veranderingen in 1614 maar vooral in 1649 zorgen er dus voor dat de verhoudingen bij verlengd -lijk nog wat minder duidelijk komen te liggen (van k in 77% van de gevallen naar slechts 70-74%):
-nk
Een andere context waarin dit type wijziging veel voorkomt, is in woorden die een ‘nk’-klank bevatten: 14 keer in 1614 en 20 keer in 1649. Opnieuw vinden de wijzigingen zowel in het midden van een woord, als in een verlengd woord, als woordfinaal plaats.
Wat wel opvalt is dat in 1614 alle wijzigingen plaatsvinden in zelfstandige naamwoorden – hoewel die wijzigingen dus wel allerlei kanten opgaan. Alle wijzigingen van ck naar k in die druk vinden plaats in de woorden klinker of klinkletter (8 keer). In de eerste druk worden deze woorden 64 keer met k (58%) en 46 keer met ck (42%) gespeld; het gebruik is hier niet zo eenduidig dus, en de veranderingen in 1614 veranderen hooguit die diffuse verhoudingen iets.
Opnieuw heb ik naar de spelling van nk-woorden in de volledige tekst uit de eerste druk gekeken, opnieuw blijken er verschillen te bestaan tussen de verschillende plekken waarop de nk in het woord kan staan, en daaruit is de volgende systematiek op te maken:
- Woordfinaal wordt de ‘nk’-klank het liefst met ck gespeld: *nck: 97 keer (97%); *nc: 3 keer (3%): *nk: 0 keer.
- Ook midden in het woord heeft de ck-spelling de voorkeur (soms wordt wel alleen een c gebruikt, maar nooit alleen een k).
- Opnieuw is het in verlengde gevallen minder overtuigend: *nke* geeft 103 hits (61%); *ncke* 67 (39%).
De ongeschreven regel is dus: woorden met nk worden, als de nk woordfinaal of in het midden van het woord staat, bij voorkeur met ck gespeld (al is enkel c ook toegestaan); in verlengde gevallen ligt een voorkeur bij spelling met alleen k, hoewel ck ook zeer regelmatig voorkomt. De wijzigingen uit zowel 1614 als 1649 brengen hier geen noemenswaardige verandering in.
De ‘g’-klank
Wijziging | Aantal 1614 | Aantal 1649 |
ch – g | 5 | |
ch – gh | 6 | 11 |
g – gh | 45 | 52 |
gg – ggh | 3 | 6 |
ggh – gg | 11 | |
gh – ch | 5 | 4 |
gh – g | 38 | 361 |
TOTAAL | 97 | 450 |
Tabel 10: de wijzigingen in de twee herdrukken van de Twe-spraack (1614, 1649) rondom de ‘g’
Ook enkele veranderingen rondom de ‘g’ bekeken we, in relatie tot de regels die de Twe-spraack erover heeft opgenomen, al in blog 3, en ook rondom de ‘g’ vinden veel verschillende veranderingen (in verschillende contexten) plaats: zie tabel 10. Wat vooral opvalt, is dat in 1649 361 van de 450 veranderingen rondom de ‘g’ veranderingen zijn van het zelfde type: gh is in g veranderd.
-ng
Opnieuw zijn er omstandigheden waarin deze veranderingen relatief vaak voorkomen, bijvoorbeeld in woorden die een ‘ng’-klank bevatten: 21 keer in 1614; 68 keer in 1649. In 1614 wordt de g 15 keer gh en de gh zes keer een g in een ‘ng’-klank; in 1649 gaat het om 29 keer g–gh en 39 keer gh–g.
Ook voor deze context heb ik aan de hand van aanvullende annotaties kunnen uitmaken welke ongeschreven spellingregels de eerste druk volgt:
- Woordfinaal ligt de voorkeursspelling voor ‘ng’-klanken bij enkel g (*ng: 258 keer (97%); *ngh: 8 keer (3%)).
- Midden in het woord geldt hetzelfde: in verreweg de meeste gevallen wordt de ‘ng’-klank hier met g gespeld (*ngt/s*: 45 keer (98%); *nght/s*: 1 keer (2%).
- In verlengingen van de ‘ng’-klank ligt de voorkeur juist bij de gh-spelling: *nghe*: 135 keer (91%) versus *nge*: 14 keer (9%).
Dit laatste zou kunnen samenhangen met de uitspraak van de ‘ng’-klank in die tijd: waar dit in het Nederlands tegenwoordig als één klank wordt uitgesproken, werd de ng in woorden als koningen, lange en sprongen destijds meestal als twee klanken uitgesproken, een beetje zoals in het Engelse finger (zie Van der Sijs 2021: 148). De spelling met gh kon dit duidelijk maken, en werd daarom door sommige spraakkunstenaars ook voorgeschreven.
Keren we dan terug naar de wijzigingen in de drukken uit 1614 en 1649 in relatie tot deze regels, dan zien we dat woordfinaal in beide herdrukken de g vooral gh wordt (1614: 11 keer; 1649: 16 keer, versus respectievelijk twee en drie keer gh-g):
Dit druist dus tegen de gebruiksregel uit 1584 in. Midden in het woord verandert in beide herdrukken de spelling van de ‘ng’-klank enkel van g naar gh, allemaal dus ook tegen het gebruik in de eerste druk in (al gaat het hier om slechts 1 verandering in 1614 en slechts 5 veranderingen in 1649). In verlengde contexten gaat in 1614 de verandering in gelijke mate beide kanten op (beide drie keer), maar in 1649 gaat het opvallend genoeg vooral van gh naar g; omgekeerd aan de andere wijzigingen dus, maar wel opnieuw tegen het voorkeursgebruik uit de eerste druk in (37 keer gh-g, tegenover acht keer g-gh).
De duidelijke voorkeursspellingsregels die blijken uit de gebruikte spelling in 1584 vervagen dus opnieuw, net als bij de spelling van woorden op -lijk, in de drukken uit 1614 en 1649. Zowel woordfinaal als midden in een woord wordt ng daar vaker dan in 1584 met gh gespeld; verlengd is juist het tegenovergesteld het geval. Vooral in 1649 komen de verhoudingen tussen beide spellingsmogelijkheden wat anders te liggen (zie ook de grafiek in afbeelding 20):
- Midden in het woord: g: 87%; gh: 13% (vs. respectievelijk 98% en 2% in 1584)
- Verlengd: g: 71%; gh: 29% (vs. respectievelijk 91% en 9% in 1584).
Nog altijd wordt een van beide manieren in meerderheid gebruikt, maar de meerderheid is minder overtuigend dan in de eerdere druk. Zou dit misschien kunnen samenhangen met verschuivingen in de uitspraak van ‘ng’, waarbij de tweevoudige uitspraak langzaam overging in onze huidige ‘ng’-klank?
-ig
Ook in woorden eindigend op -ig komen relatief vaak veranderingen voor: 12 in 1614 en 59 in 1649. In 1584 zat de spelling als volgt:
- Woordfinaal lag de voorkeur bij gh, al komt regelmatig ook ch voor, maar nooit g (*igh: 76 keer (78%); *ich: 22 keer (22%); *ig: 0 keer).
- Midden in een woord is het beeld wat minder eenduidig: hoewel spelling met g niet voorkomt, komen zowel gh als ch vaker voor, waarbij woorden op -igheid eigenlijk altijd met ch worden gespeld (44 keer), maar in -igt de voorkeur dan weer bij gh lijkt te liggen (*ight*: 12 keer (80%); *icht*: 3 keer (20%); *igt*: 0 keer).
- In verlengingen (woorden als kriebelige) is er een overtuigende voorkeur voor gh, met heel zelden ook een voorkomen met enkel g (*ighe*: 126 keer (96%); *ige*: 6 keer (5%)). Spelling met ch komt niet voor.
Deze systematiek wijkt af van wat we eerder zagen: in de spelling van woorden op -lijk, woorden met nk of op ng bleek juist in de woordfinale en middenin-spellingen een heel duidelijke voorkeur voor één spelling, en was de spelling van verlengingen meer variabel – in de spelling van woorden op -ig blijkt het tegenovergesteld het geval.
Door de wijzigingen in de herdrukken uit 1614 en 1649 verschuift er het een en ander in deze verhoudingen: 16 keer wordt in 1649 een woordfinale -igh of -ich veranderd in -ig, tegen het gebruik in. Ook in het midden van een woord verandert –icheid in beide drukken een aantal keer in –igheid (respectievelijk 8 en 4 keer), en in 1649 wordt de gh zelfs 3 keer enkel g in deze context. Waar -ig in 1584 woordfinaal en midden in het woord dus nooit met enkel g werd gespeld, is dat in 1649 ineens wel het geval. En ook in de verlengingen zien we in 1649 spelling met alleen g vaker voorkomen dan in 1584: 28 keer verandert -ighe in -ige (versus 1 keer andersom).
Ook hier zien we dus verschuivende verhoudingen, waardoor de ongeschreven regels in de herdrukken (nog) minder eenduidig worden:
Ge-
Verreweg de meeste van de veranderingen rondom de ‘g’ vinden plaats in woorden met prefix ge-: 34 in 1614 en maar liefst 191 in 1649. Dit is ook niet verwonderlijk: het prefix ge– komt in heel veel veelgebruikte woorden voor. Uit de analyses die ik heb gedaan, blijkt dat in de eerste druk uit 1584 de overweldigende voorkeursspelling voor deze ge-woorden, of het nu om werkwoorden, zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels of bijwoorden gaat, duidelijk ligt bij spelling met gh: ge* levert slechts 53 hits op, *ghe wel 1.065.
In beide herdrukken verschuift dit. In 1614 wordt ge- 17 keer ghe-, volgens gebruiksvoorschrift dus, terwijl 7x keer de gh in g veranderd, juist tegen het algemene gebruik in; hier wordt de ongeschreven regel per saldo dus nog wat versterkt. In 1649 gaat het, uiteraard, om grotere aantallen: 17 keer wordt ge- ghe-, maar veel vaker druist de verandering hier juist tegen het gebruik uit de eerste druk in: 174 verandert ghe– in ge-:
Hoe hard ik ook mijn best heb gedaan, ik kan geen systematiek in deze wijzigingen vinden: het is bijvoorbeeld niet zo dat ge– in een zelfstandig naamwoorden meestal ghe mag behouden, maar dat men in 1649 de werkwoorden met ge wilde gaan spellen – om maar iets te noemen. De enige conclusie die dus getrokken kan worden is dat, waar in 1584 95% van de woorden met prefix ge- met gh werd geschreven, en in 1614 zelfs 96%, dit in 1649 zakt naar 81% (op n = 1.118). Nog altijd wordt de (over)grote meerderheid dus met gh gespeld, maar het aandeel daalt wel significant.
Conclusie
Al met al was dit een interessante exercitie: voor één vroege grammatica van het Nederlands heb ik in 8 blogs getracht vast te stellen in hoeverre deze zich aan de eigen opgelegde regels voor spelling en grammatica heeft gehouden. Het startpunt vormden de veranderingen tussen de eerste druk (1584) en de tweede druk uit 1614: in hoeverre volgden deze de regels die de grammatica bevat, of druisten ze er juist tegenin? In de eerdere blogs in deze serie bleek dat het vaak moeilijk vast te stellen was in hoeverre de uitgeschreven norm in de Twe-spraack overeenkwam met het taalgebruik in die wijzigingen of überhaupt in de tekst zelf. Waar dat wel bepaald kon worden, bleek dat de Twe-spraack zeker her en der zondigt ten opzichte van de zelf geformuleerde regels – iets wat een moderne lezer maar vreemd zou vinden in een werk dat taalregels probeert op te leggen – maar dat het werk over het algemeen ‘practices what it preaches’.
Vanuit die vaststelling heb ik in dit laatste blog in deze serie gekeken of er voor bepaalde spellingskwesties, die blijken uit de wijzigingen in zowel de tweede druk uit 1614 als ook de derde druk uit 1649, op basis van het meerderheidsprincipe ook (ongeschreven) regels konden worden vastgesteld, op basis van het taalgebruik in de Twe-spraack zelf: als blijkt dat een woord in een bepaalde context meestal op een bepaalde manier wordt gespeld, dan zouden we daaruit kunnen afleiden dat dat in principe de juiste spelling van dat woord in die context was volgende auteur van de Twe-spraack.
Voor het destilleren van dergelijke gebruiksregels waren flink wat aanvullende annotaties en analyses nodig, en helaas viel het resultaat een beetje tegen. In sommige gevallen was er wel degelijk enige systematiek in spelling te achterhalen, bijvoorbeeld in de spelling van s of z in woorden als zelf en zal, of tussen woordfinaal, midden in de zin of verlengd -lijk, -nk, -ng, of -ig, maar vaker bleef zo’n regel weinig specifiek als ‘ge– wordt bij voorkeur met gh gespeld’. Op de vraag waarom de druk uit 1649 daar ineens 191 wijzigingen in aanbracht, en waarom op sommige plekken wel en op andere plekken niet, hebben we geen antwoord kunnen vinden. Dat geldt in de meeste besproken spellingkwesties in dit blog: hoewel deze zoektocht een goed beeld heeft opgeleverd van de consistentie van de spelling in de Twe-spraack, die vaak eerder in meerderheid dan in absolute zin consistent was, en in de eerste druk consistenter dan in de tweede en daarin weer consistenter dan in de derde druk, blijven we wat de systematiek achter die spelling betreft nog een beetje in het duister tasten.
Maar misschien is dát wel de les van deze exercitie: dat wij, 21e-eeuwse taalgebruikers, zo gewend zijn aan spellingconventies op basis van logica en systematiek, dat we ons maar moeilijk een tijd kunnen voorstellen waarin dat daar nog niet (volledig) de basis van vormde. De huidige drang naar absolute consistentie in het volgen van die regels is daarmee misschien ook van later datum: de Twe-spraack is in de meerderheid van de gevallen consistent, en verwachtte wellicht ook niet meer dan dat van de 17e-eeuwse taalgebruiker.
P.S.: Alle foto’s die bij dit blog geplaatst zijn, heb ik zelf gemaakt in het prachtige Museum Plantin-Moretus te Antwerpen.
Deze reeks verscheen eerder op het blog Those who wander
Laat een reactie achter