Lezing van Jan G. Slof: homarus
Splijtvoeten zetten zij met zorgvuld neder
uit angst te kraken het broos geweef
van raderdieren, slappe zakpijpen,
Eulalia’s en Godinlijkende pissebedden
Driehonderd tweeëntwintig poten hebben zij
om ellek gaatje uit te poetsen, korrels op te tillen
en weer neer te leggen als het lag
Vooral van graten houden zij,
om met hun ontelbare vingertjes te spelen
over alle zij- en weerzijtakken,
meelijdend strelen over uitgebleekte bochelgraat
van langgeleden overleden dorpsellendige
Er is iets kindergriezeligs in deze tengeldragers.
Kreeften zijn surreale grapjes uit een late,
mekaniekerige periode van ons aller Hogerhand.
D. Hillenius (1927-1987)
uit: Tegen het vegetarisme (1961)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mail
Laat een reactie achter