Parthonopeus: editiewerk in uitvoering – deel 19
Dan is nu eindelijk het moment aangebroken om weer terug te keren naar de kern van de serie: een vergelijking tussen de editietekst van Bormans en die van mij. In aflevering 14 citeerde ik Lieftinck, De Vreese en Van Berkum, die wezen op de onbruikbaarheid van Bormans’ Parthonopeus-uitgave voor wetenschappelijk onderzoek. Ik citeer nogmaals Van Berkum over zijn belangrijkste bezwaren:
“Men is het er vrij wel over eens, dat de uitgave van den Luikschen hoogleeraar geheel onvoldoende is; dat, al koesterde hij blijkbaar het oprechte verlangen de resten van onzen roman in zoodanigen vorm uit te geven, dat daardoor zijn letterkundige waarde in het juiste licht geplaatst werd, hem dit voor een groot deel niet gelukt is; en dat hij bovendien door zijn willekeur in het aanbrengen van veranderingen zijn uitgave onbruikbaar heeft gemaakt voor de studie der taal en der vergelijkende letterkunde, waarvoor juist deze roman van het grootste belang is. Immers elke bladzijde draagt de onmiskenbare sporen van overhaasting, vooringenomenheid tegen zijn voorgangers Massmann en Jonckbloet en gebrek aan logischen zin, eigenschappen, die steeds tot slechte uitkomsten moeten leiden, maar vooral bij een uitgave, waarbij eigenaardige moeielijkheden te overwinnen zijn, tengevolgde van het groot aantal gapingen in den tekst en van het bijna doorloopend ontbreken eener tweede lezing.”
[…]
“Nu eens laat hij een fragment beginnen, waar de tekst zich volkomen aansluit bij het onmiddelijk voorafgaande, dan weer zijn in één fragment stukken vereenigd, welke door een of meer omvangrijke gapingen van elkaar gescheiden zijn.”
Een laatste bezwaar van Van Berkum was de aanpassing van de spelling door Bormans naar een soort ideaal middeleeuws Vlaams dat vaak ver af staat van de werkelijke spelling in de handschriften. Deze kwestie heb ik in de afleveringen 15 en 16 besproken, samen met wat wijzigingen door Bormans in de tekstvoorbeelden die ik daar gaf. In de resterende afleveringen wil ik nog een paar opvallende wijzigingen en toevoegingen bespreken, die model staan voor de manier waarop Bormans over het algemeen is omgegaan met de tekst van de Parthonopeus.
Eerst een voorbeeld van een aanvulling door Bormans die niet zo gek bedacht is (maar hij krijgt daar niet helemaal de credits voor, want hij heeft hem overgenomen van Massmann, die dit tekstgedeelte in 1847 al had uitgegeven). Wanneer Melior haar rijk aan Parthonopeus beschrijft, komt ook de rivier de Oire ter sprake. Ik laat hieronder het betreffende stukje tekst zien; links mijn diplomatische afschrift van handschrift H82 (om precies te zijn het fragment dat in Leiden bewaard wordt), rechts de editietekst van Bormans. (In mijn diplomatische afschriften zijn u, v, w en i/j genormaliseerd en worden vierkante haken gebruikt om aan te geven dat de tekens daartussen slecht of niet leesbaar zijn. Mijn interpretatie van de abbreviaturen is cursief weergegeven. Gebruikers van de mobiele weergave krijgen de kolommen mogelijk onder elkaar te zien.)
Dan loepet die oire bi orac
[E]nde bi s[…] ende bi tyrac
Neven bergen ende neven roken
So hevet binnen haren lope be[…en]
.M. castele ende meer
Dan doet so haren weder keer
Alsoet hevet geloepen al
Hier ande zee doet so har[en v]al
Nu weeti dat water heet die oire
Hovet van oire bediedet dat
Nu machm[e]nt in dietsce [verstaen te bat]
Om dat hier die oire bede doet
Springet ende vallet inde zee vl[oet]
Dan lopet die Ore bi Orac
Ende bi S[uscis] ende bi Cyrac
Neven berghen ende neven roken.
Soe hevet binnen haren lope be[lok]en
Hondert castele ende meer;
Dan doet soe haren wederkeer.
Als soet hevet ghelopen al,
Hier [i]n de zee doet soe haren val.
Nu weet[t]i dat water heet die Ore,
[Ende die casteel hetet Chiefdore].
Hovet van Ore bediedet dat
(Nu mach ment in dietsce verstaen te bat),
Om dat hier die Ore beede doet,
Springhet ende vallet in de zeevloet
Bormans heeft een vers dat er niet staat: ‘Ende die casteel hetet Chiefdore’. Hij heeft dit, zoals ik net al vertelde, overgenomen uit de editie van Massmann (1847, p. 2 vers 6), die zich voor deze gissing dan weer baseerde op de tekst van de Oudfranse Partonopeus: ‘Et li casteaus a non Chiés d’Oire’ (dit is in de editie van Collet en Joris uit 2005 vers 1760). Het is zeker een logische aanname dat er zoiets gestaan heeft, vanwege de Oudfranse tekst, maar ook omdat het volgende vers de betekenis van Chiefdore uitlegt, en omdat het vers “Nu weeti dat water heet die oire”, de eerste helft van een rijmpaar hoort te zijn. Verder heeft Bormans hier netjes met vierkante haken aangegeven dat hij de zin heeft toegevoegd.
Niets aan de hand dus, zou je zeggen. Maar het komt veel vaker voor dat Bormans tekst toevoegt zonder dat daar een goede grond voor is, en hij geeft dat ook niet altijd duidelijk aan. Een klein stukje verderop in hetzelfde fragment van H82 is daar al een voorbeeld van te vinden. De bladen van het betreffende fragment zijn aan de bovenkant zodanig afgesneden dat er steeds ongeveer vier verzen per kolom verloren zijn gegaan. Dit is bij heel veel bladen uit dit handschrift het geval, ook al worden ze op verschillende plaatsen bewaard. Bormans heeft in zijn editie bijna standaard een paar regels tekst toegevoegd op de plaats van die ontbrekende verzen, maar zonder zich daarbij te baseren op de Oudfranse Partonopeus. Zijn doel lijkt vooral te zijn geweest om een doorlopende tekst te creëren.
Hieronder het voorbeeld uit het Leidse fragment, met wederom links mijn tekst en rechts die van Bormans. De witregel in mijn tekst markeert de grens tussen twee kolommen; de puntjes tussen rechte haken duiden de vier afgesneden verzen bovenaan de tweede kolom aan.
VRouwe seiti als helpe mi god
Men mochte mi houden over sod
Ende over arger dan een di[ef]
Verriedic dus miin soete lief
Dat te [mi] draget rechte[n] […]
[………………………………]
[………………………………]
[………………………………]
[………………………………]
Uwe dachcortinge morgiin
Of gi wilt varen in rivieren
Of bersen int wout [den] wi[ld]en d[
‘Vrouwe,’ seiti, ‘als helpe mi God,
Men mochte mi houden over sot
Ende over argher dan .I. dief,
Verriedic dus mijn soete lief.’
‘Dese [rede ver]draghet [nu]; echt
[Selwi spreken daer af; maer tes recht]
[Dat ic u thant vraghe wat sal sijn]
Uwe dachcortinghe morghijn:
Of ghi wilt varen in rivieren
Of bersen int wout ten wilden dieren?
Het vijfde vers is niet slecht leesbaar; alleen het laatste woord is verloren gegaan door beschadiging van het perkament. Dat was waarschijnlijk ‘minne’. Toch heeft Bormans maar één woordje uit het vers gebruikt, namelijk “draget”, en dit heeft hij geïntegreerd in een compleet verzonnen vers, dat niet eens echt ergens op slaat. Daarna volgen bij hem dan twee verzonnen verzen, waarvan in ieder geval het eerste een volkomen nutteloze toevoeging is. En dat terwijl er vier verzen verloren gegaan zijn. ‘Het moet rijmen, dus ik doe maar wat’, lijkt Bormans gedacht te hebben. Deze werkwijze is helaas meer regel dan uitzondering in zijn editie. Daarbij telt hij de ene keer wel zijn zelf verzonnen verzen mee in de verstelling, en de andere keer niet. De rechte haken staan in zijn editie soms keurig om de door Bormans toegevoegde tekst, maar soms ook niet, waardoor de lezer geen idee meer heeft wat er nu echt uit het handschrift afkomstig is en wat er door Bormans is toegevoegd of veranderd.
Bormans heeft niet alleen gekozen om zelf aan het dichten te slaan, maar heeft zich er daarbij ook nog erg makkelijk vanaf gemaakt. Dat is extra zonde omdat de bewerker/dichter die de Middelnederlandse Parthonopeus heeft gemaakt een bijzonder virtuoos taalgebruik had en zich praktisch niet bediende van de bekende stoplappen die je veel tegenkomt in dichtwerken uit die tijd. Iemand die de editie van Bormans leest (en hoewel ik daar binnenkort verandering in hoop te brengen, is die editie tot op dit moment het enige wat geïnteresseerden tot hun beschikking staat) zou door al deze nietszeggende broddelverzen kunnen gaan denken dat de Parthonopeus van een zeer middelmatig niveau is, terwijl het tegengestelde het geval is.
Foto: Viorica Van der Roest
Laat een reactie achter