Hermans moet zich geërgerd hebben aan de hoeveelheid Engels in het dagelijkse leven, in het midden van de jaren ‘70. Toen al! Maar ook nieuwer, eigentijds Nederlands trof hem blijkbaar, zoals bijvoorbeeld het gebruik van ergens (dat vage en nuancerende woordje in de betekenis ‘in zeker opzicht’) (zie bv. bladzijde 149 en 154 van Onder Professoren):
- … ergens vond hij haar wel een lieve meid
- Een onwaarachtige toestand, ergens.
Omturnen is zo’n optelsom van nieuwer én Engels Nederlands. (“Dan moest ze omgeturnd worden, zoals Louis Cuffeler het noemde.” p. 154) Willem Frederik Hermans had ook buiten werktijd een kritische attitude, typisch een volbloed-wetenschapper.
De schrijver is bepaald niet positief over Groningen. Hij noemt het depreciërend een nest als hier (230), stadje (239) en dit plaatsje (274) – en bedenk dat de stad (de Stad liever met hoofdletter) 50 jaar geleden nog regelmatig “metropool van het Noorden” genoemd werd, althans – dat gebeurde in Groningen zelf. De Friezen bevallen Hermans beter, over Drenten zwijgt hij in Onder Professoren.
Op een reeks van plaatsen in het boek probeert Hermans wat lokale kleur aan te brengen door iets van dialect of regionaal Nederlands weer te geven, zoals bij de uitspraak van in ‘t West’n (p. 37). Dat voorbeeld moet herkenbaar zijn voor een breed lezerspubliek – wellicht ook die twee keren dat hij iemand laat spreken van de vrouw ‘mijn echtgenote’ maar dan dus voorzien van het bezittelijke lidwoord (“Ook namens de vrouw” zegt de buurman op blz. 47 waarbij de ‘mijn’ betekent net als wanneer Taets op p. 164 “met het nasale accent van de streek” zegt: “de vrouw is een uurtje op bed gaan liggen met hoofdpijn.”)
Misschien is kap’taal ‘kapitaal’ ook regionaal Nederlands maar dan dat van een veel groter gebied. Duzend voor ‘duizend’ en tuuntje ’tuintje’ verrassen voor een buurman in Sauwerd, helemaal omdat hij boer Lagerwij wél dit commando aan de haan laat verstrekken: Kom jij der es oet, jij. (p. 48) Oet, niet uut. Klinkt de <uu> fatsoenlijker want tegen mensen en de <oe> ook bij Hermans platter want tegen dieren gericht?
Meer Gronings klinkend Nederlands zien we op bladzijde 47, 49, 277, 298, 313 en volgende, 320, 327, 328, 344 en 352. Kaeckebeke laat zich er op p. 298 op voorstaan dat hij een echte Grunninger is maar Meinema denkt daar het zijne van. Wat hij óók denkt: Leer mij ze kennen de Grunningers. Dat is vrijwel de titel van een destijds zeer succesvol boekje in een landelijke serie, dit deel van de hand van Jan Samuel Niehoff.Van: MAX Vandaag
De man van de Wegenwacht spreekt via de telefoon sterk Gronings-achtig (blz. 328) en verderop zijn er nog kleine spoortjes, Noord’n en ontstook’n. Maar het meest zal Hermans zich over de Groningers uitgelaten hebben op p. 320. Hier haalt hij sprekend via Gonnie Stroomer een woord aan dat in het midden van de jaren ‘70 allicht nog gevleugeld was in Groninger kring maar inmiddels toch niet meer: “Een Grunninger ies aoltied nummer ain”. De lezer krijgt er een (ik mag zeggen verrassende) verklaring bij: bij een voorkeurslijst zal een Groninger een Groninger bovenaan zetten. Conclusie van Gonnie: Groningers zijn rassenhaters.
Verrassend in dit verband is de frequentie waarmee Hermans de zogeheten groene volgordes in de bijzin hanteert. In Friesland en Groningen is groen van oudsher het gangbaarst, in de rest van het land kwamen beide volgordes voor maar in het algemeen wordt het Nederlands (net als streektalen) steeds roder. Hermans gebruikt zowel groen als rood en beide zeer vaak zoals blijkt uit deze voorbeelden van respectievelijk p. 288 en 289:
- … dat Dingelam hem ook wel zonder woorden zou begrijpen (zou begrijpen – rood)
- En wat hij begrijpen moest (begrijpen moest – groen)
- Als ik het geweten had (geweten had – groen)
- … dan zou ik het zeker hebben gedaan (hebben gedaan – rood)
Het is met het Gronings net als met het oprukkende Engels en de taal van de jeugd: Hermans heeft er niet veel mee op en laat dat niet een keertje terloops maar vele malen blijken en her-blijken. Hoe kritisch was Hermans over zijn eigen taal of manier van schrijven? Hij aarzelde dus bij het aaneenschrijven van tenslotte vs. ten slotte, op dat punt ging hij vaker zijn eigen gang.
Zo schrijft Hermans met stilzwijgende instemming van de redactie als één woord vanbinnen (87), jazelfs (103, 330), opna (houden, p. 179, 419), verderlopen (366), langsdroop (415). Tussendoor kan een kritische lezer al verrast zijn door het ook aaneenschrijven van zoëen (170 en 330). Bijzonderheidje daartegenover: kwart slag op p. 369 als tweetal woorden opgeschreven.
Over Hermans’ spelling gesproken: hij wilde kennelijk soms ook Westelijke spreektaal noteren zoals het meervoud van wou ‘wilde’. Dat schrijft hij de ene maal als wouen en de andere keer als wouwen – zie achtereenvolgens de bladzijden 130 met 278. (De redactie heeft deze variatie hetzij geaccepteerd hetzij niet gezien. In deze vierde druk komen enkele, maar niet veel, tikfoutjes voor, telkens vooral tegen het eind van een bladzijde – toen het oog van de corrector wellicht vermoeid was en naar de volgende bladzijde verder wilde.)
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter