Connie Palmen heeft er nooit een geheim van gemaakt dat haar werk wortelt in een diepe culturele en literaire traditie. Wie haar romans reduceert tot (auto)biografische documenten miskent hun literaire karakter en hun verwevenheid met talrijke verhalen en motieven die uit het verleden zijn overgedragen. ‘De roman dwingt zijn eigen waarheid af,’ zegt de verteller in het eerste ‘bedrijf’ van haar roman Lucifer. Dat die waarheid ook een basis heeft in de geleefde werkelijkheid van de auteur is al evenmin een geheim. Dezelfde verteller merkt dan ook op: ‘Alles wat gemaakt wordt onthult de maker.’ Het is een topos in de modernistische literatuur: de ware schrijver verdwijnt in zijn werk (Nijhoff), hij is de verhalen die hij vertelt (Brouwers).
Wie zich zo verstopt zou wel eens gevonden willen worden, zij het op eigen voorwaarden. De sleutels die Palmen haar lezers zonder veel terughoudendheid aanreikt, openen de deur naar de werkelijkheid achter de romans, naar de levens van Ischa Meijer en Connie Palmen (I.M.), van Peter Schat en Marina Schapers (Lucifer), van Ted Hughes en Sylvia Plath (Jij zegt het). Ik heb die sleutels altijd beschouwd als instrumenten in dienst van de demonische kunst waarmee de auteur mij verleidt om te zoeken voorbij het ogenschijnlijk ‘waargebeurde’. Het wezenlijke bevindt zich niet buiten de roman, maar in de terugkerende figuren, motieven en metaforen die het weefsel van haar romans vormen. Dan blijkt dat haar werk wordt bevolkt door opstandelingen: kunstenaars die zich verzetten tegen van buitenaf opgelegde normen, in opstand komen tegen het gezag en in hun grandeur ten onder gaan. Er zou een monografie te schrijven zijn over het oeuvre van Connie Palmen aan de hand van wat ik beschouw als haar drie prototypische helden en hun verlangen naar autonomie, genialiteit en verlossing, drie kunstenaars ook, want meesters van de ambiguïteit: Judas, Faust en Lucifer.
De roman Lucifer (2007) vertelt het verhaal over de componist Lucas Loos en zijn tijdens een vakantie in Griekenland omgekomen echtgenote, de actrice Clara Wevers. Het overgrote deel van het verhaal wordt gevormd door de speculaties van hun Amsterdamse vrienden – leden van de artistieke elite in de vroege jaren tachtig – over de ware toedracht rond de val van Clara in een diepe afgrond. Was het een ongeluk, moord, of zelfmoord? Welk aandeel had Lucas in het voorval? Bevatten de teksten en muziek van de componist wellicht aanwijzingen dat hij haar dood had voorzien of zelfs gewild? Wat zich werkelijk afspeelde in de nacht van 26 juli 1981 blijft verborgen: de gedachten van Lucas krijgen wij niet te lezen (hij is een personage in de verhalen van anderen) en de enige andere aanwezige – zij die blijkens haar naam helder ziet – kan het niet navertellen. Het zijn de talrijke duidingen van de nabestaanden in kunstenaarssociëteit De Kring die op de voorgrond staan.
Literatuur, muziek en mythologie spelen in die duidingen een belangrijke rol. In hun pogingen om Lucas Loos te doorgronden doen de vrienden een beroep op mogelijke sinistere sleutels in werk van Pjotr Iljits Tsjaikovski (Symphony Pathétique), Klaus Mann (Mephisto), Thomas Mann (Doctor Faustus), Gerrit Achterberg (Afvaart, Cryptogamen), maar ook op dat van de kunstenaars in hun eigen omgeving, zoals Gilles Boon (in de vorm van het gedicht ‘M.’ van Hugo Claus) en Lucas Loos (Geheime huwelijken, De val, De doolhof, De toedracht, De brug). Hun interpretaties leiden niet tot een antwoord op de vraag naar de werkelijke toedracht rond de dood van Clara. Eerder vergroten zij het raadsel door nieuwe vragen op te werpen, zoals die naar het verschil tussen een drama en een tragedie. In de woorden van Puck, de enige vrouw die aan ‘De Tafel’ – de kern van ‘De Kring’ – wordt toegelaten: ‘Een drama is erg, maar niks aan te doen. Een tragedie is erg, omdat iemand een stomme fout heeft begaan.’
En dan is er nog Rafaël Delaporte, Raffi voor zijn vrienden, de succesvolle, galante en zachtmoedige schrijver van intieme biografische portretten van beroemde musici en componisten, een begenadigd verteller van verhalen. In het werk van de componisten zoekt hij naar verscholen bekentenissen. ‘Geef hem een tekst en hij geeft je de maker.’ Enkele jaren voor de dood van Clara begon hij aan een portret van Lucas Loos met als werktitel Lucifer. Lucas was volgens Rafaël met die titel nogal ingenomen, omdat zij verwees naar wat de componist beschouwde als zijn geniale ontdekking in de muziek: het duivelsinterval, de diabolo in musica, die de oplossing moet zijn voor de crisis van de harmonie in de twintigste eeuw.
Het is het personage Rafaël dat leidt naar een literair werk dat opvallend genoeg niet wordt genoemd in de roman, namelijk het treurspel Lucifer van Joost van den Vondel uit 1654. In het nawoord bij haar hertaling van deze tragedie gaat Marijke Meijer Drees, mede op gezag van de schrijfster, in op de parallellen tussen het stuk van Vondel en de gelijknamige roman van Palmen. Die overeenkomsten betreffen de titel, de opbouw in vijf bedrijven, de turbulente ontvangst van beide werken, het dubbelzinnige karakter van het verhaal en de demonische protagonist. Die lijst met overeenkomsten is verder aan te vullen. Zowel Vondels treurspel als de roman van Palmen bestaan voornamelijk uit gesprekken, uit verbale handelingen dus. Beide werken gaan bovendien over een opstand tegen opgelegd gezag, respectievelijk tegen de theologische orde bij Vondel en de burgerlijke orde in de roman van Palmen. Verschillen zijn er natuurlijk ook, waarvan deze mij het belangrijkste lijkt: waar Vondels tragedieheld onlosmakelijk deel uitmaakt van een kosmische orde, daar toont Palmen in haar roman – naar het adagium van Walter Benjamin in zijn essay ‘Krisis des Romans’ (1930) – het individu in zijn eenzaamheid. De romanheld is niet langer een exemplarische figuur, hij staat op zichzelf en is eenzaam in zijn autonomie.
Lucas Loos is bij uitstek de eenzame mens in opstand: een verbale vechtjas, de solitaire God die in zijn eigen hemel (een tot hemeltheater verbouwde zolder) iedereen de maat neemt en intussen hunkert naar verlossing uit de crisis van de harmonie. Die verlossing meent hij te hebben gevonden in de verminderde kwint – het duivelsakkoord, in zijn beleving: de omarming van goed en kwaad. Lucas Loos is de afvallige calvinist, een hemelbestormer die rusteloos zoekt naar telkens een nieuw onomstotelijk geloof: de revolutie op Cuba, de Provobeweging. Hij eist dat zijn vrienden hem zonder reserves volgen in zijn opstand, ‘dat ze de weggesmeten god net zo rigoureus loochenden als Lucas zelf’. Zijn verlangen naar zuivere eenduidigheid en onomstotelijke waarheid isoleert hem van zijn geliefde en vrienden. Eenzaam als alleen een God kan zijn, troont hij in zijn zelf getimmerde hemel aan de Oudezijds Voorburgwal, van waaruit hij, begin 2003 gestorven aan de gevolgen van AIDS, als een deus ex machina zal worden neergelaten. ‘Aan een touw werd zijn kist uit de hemel getakeld en ze lieten hem langzaam naar beneden zakken,’ vertelt Rafaël in de laatste zinnen van de roman.
Rafaël is wat mij betreft het meest intrigerende personage, zowel in Vondels Lucifer als in de roman van Connie Palmen. Als we de auteur willen proberen te vinden in het werk en als we de duidingen van de verschillende stemmen in zowel het treurspel als de roman willen duiden, dan biedt dit personage wellicht een aanknopingspunt.
In de tragedie van Vondel is Rafaël de beschermengel die het langst probeert een verzoening met de opstandige Lucifer te bewerkstelligen. De engel wendt al zijn retorische gaven aan om Lucifer, die hem eens zeer genegen was, op andere gedachten te brengen. De dialoog tussen Rafaël en Lucifer in het vierde bedrijf vormt voor mij het hart van Vondels treurspel. De engel toont medelijden met de opstandeling: ‘welke gekte heeft u nu zo buiten zinnen gebracht?’ Wat gaat er om in de verborgenheid van uw hart? Waarom verbergt u uw ware motieven? Als u zich niet aan God wil onderwerpen, luister dan in ieder geval naar mij! Overmand door emoties overspeelt Rafaël zijn hand: ‘Ik verzeker u van genade, ik zal uw bemiddelaar zijn bij God.’
Rafaël
U scherpt die bijl roekeloos voor uw eigen hals. Denk toch na welke positie wij engelen hebben! De hemel kan geen smet van afgunst, haat en nijd of hoogmoed verdragen. De hemelse wraak staat op het punt uw schandvlek weg te vagen! Veinzerij zet hier geen zoden aan de dijk. Ach, kon ik uw misdadige motieven maar verbergen voor de alles ziende zon, voor Gods alles doorgrondend oog! Lucifer, waar is uw glans gebleven?
Beide Rafaëls zijn brengers van inzicht. De engel wil Lucifer overtuigen van Gods wijsheid en macht. De portrettist heeft de kunstenaars die hij ondervraagt ook iets te bieden: ‘Noem het inzicht, een licht in de duisternis.’ Net als zijn zeventiende-eeuwse naamgenoot ziet Rafaël zichzelf ‘als een bemiddelaar, tussen de schepper en de rest van de wereld’. Beide lichtdragers komen echter te laat: Raffi arriveert op de Oudezijds Voorburgwal wanneer Lucas net is overleden en uit zijn ‘hemel’ naar buiten zal worden getakeld. En hoewel Lucifer even tot wankelen wordt gebracht door de woorden van de beschermengel, zijn de gevolgen van zijn besluit onomkeerbaar: hij zal vallen.
Raffi Delaporte is verslagen door verdriet na de dood van Clara, terwijl hij de vragen van nieuwsgierigen ‘met engelengeduld’ beantwoordt. Maar geldt zijn verdriet enkel de dood van Clara, of ook de ‘val’ van Lucas Loos? In het vierde bedrijf van de roman bekruipt Rafaël het vermoeden dat Lucas de dood van Clara heeft gewild ten faveure van zijn kunstenaarschap. Moest zijn ontdekking van het diabolische interval worden betaald met de dood van de geliefde? Rafaël haalt herinneringen op aan een gesprek dat hij eens had met de van oorsprong Duitse en in 1936 naar Nederland gevluchte latere psychiater Hans Keilson. Keilson zag in de mythe van Orpheus een sleutel tot de persoonlijkheid en het werk van Achterberg: sterker dan het verlangen om in werkelijkheid te worden herenigd met de gestorven geliefde is het verlangen naar het absolute kunstenaarschap, dat alleen bij gratie van die gestorven geliefde kan bestaan. Met Keilson stelt Rafaël vast dat de dood van de geliefde niet iets is wat de kunstenaar (Orpheus, Achterberg, Loos) per se wil of bewust nastreeft, maar dat er een tussengebied is, tussen ongeluk en opzet, tussen drama en tragedie, een derde ruimte waar zich een besluit voltrekt. Wanneer bij Rafaël tijdens de uitvaart van Clara het huiveringwekkende inzicht daagt dat Lucas een heilige drie-eenheid wilde scheppen – met zichzelf als God, zijn zoon Quint als Jezus en Clara als heilige geest en eeuwige geliefde – besluit hij Lucifer niet te publiceren.
Waarom dan toch dat zoeken naar een antwoord op de vraag of de queeste van Lucas Loos naar het absolute iets met de dood van Clara te maken heeft, vraagt een van de vrienden. Het antwoord van Rafaël is in al zijn beknoptheid even raadselachtig als ontroerend: ‘Omdat we van hem willen blijven houden’.
Zo triomfeert Rafaël in het boek dat er wél kwam: de roman van Connie Palmen, een verhaal dat verweven is met het treurspel van Vondel, met talrijke kunstenaarsromans uit de twintigste eeuw, en met het oeuvre van een schrijfster die als weinig anderen laat zien dat de werkelijkheid en de liefde ingewikkelder zijn dan wij doorgaans denken.
Bronnen:
- Walter Benjamin, ‘Krisis des Romans’, in: Gesammelte Schriften III. Berlin: Suhrkamp Verlag, 1991, p. 230-236.
- Jeroen Brouwers, Het vliegenboek. Kladboek 3. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1991.
- M. Nijhoff, ‘Onderschatting en overschatting’, in: M. Nijhoff, De pen op papier. Verhalend en beschouwend proza, dramatische poëzie. Gekozen en ingeleid door Wiljan van den Akker en Gillis Dorleijn. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 1994, p. 230.
- Connie Palmen, Lucifer. Amsterdam: Prometheus, 2007.
- Connie Palmen, ‘Het berecht van Lucifer’, in: Connie Palmen, Het drama van de afhankelijkheid. Verzamelde essays. Amsterdam: Prometheus, 2017, p. 369-390.
- Joost van den Vondel, Lucifer. Hertaling Marijke Meijer Drees. Groningen: kleine Uil, 2022.
Lucifer-reeks
Elke woensdag verschijnt op Neerlandistiek een bijdrage over allerlei aspecten van Lucifer en van de nieuwe uitgave van Marijke Meijer Drees. Alle artikelen in deze reeks zijn te vinden via https://neerlandistiek.nl/tag/lucifer/
Robert Kruzdlo zegt
Ik zou graag toch meer willen weten van: (…) maar dat er een tussengebied is. In het *tussengebied* van belevingen zonder veroordeling¿
Zie ook: https://www.ensie.nl/nwn/tussenmens
Dank
Robert Kruzdlo zegt
Misschien dit: Wat in de tussenruimten van de fragmenten niet gezegd wordt is tegelijk de achtergrond die gevormd wordt door al hetgeen over hetzelfde al eerder is gezegd én effect van de ingreep (de inlijving). Die achtergrond wordt overgewit: het blanco papier waarop de fragmenten geschetst worden.
Connie Palmen zegt
Prachtig artikel, Mathijs Sanders. Het is altijd eervol en troostrijk om met zoveel toewijding gelezen te worden. Hartelijk dank daarvoor. Connie Palmen