Vijftig jaar geleden waren de neerlandistische tijdschriften nog leuk! Vol met artikelen die zich niets aantrokken van de vorm inleiding – methode – resultaten – conclusie, maar, bam!, een observatie deden. Soms werd in een debat met het artikel van een collega geschreven ‘De belangstellende lezer vraagt zich wel af wat hij eigenlijk beoogt‘, of wordt in een recensie verzucht ‘Had J. het opzettelijk gedaan om de lezer af te schrikken, het had niet beter gekund.’ Het vak leefde nog in de tijdschriften.
Beide citaten komen uit De Nieuwe Taalgids van 1973, en het goede van ónze tijd is dan weer dat die oude tijdschriften allemaal online staan. Er staan ook knappe taalkundige analyses in, zoals het artikel ‘Een fonologische reductieregel in de Randstad‘ van B. van den Berg. Ik heb dat artikel gebruikt in mijn proefschrift en vond het als promovendus oeroud. Nu besef ik dat er meer tijd ligt tussen mij en de promovendus (30 jaar) dan tussen de promovendus en dat artikel (20 jaar).
Hoe dan ook beschrijft het een verschijnsel dat ook de komende vijftig jaar nog wel zal bestaan: dat je in veel dialecten ‘in de Randstad’ bakkie zegt in plaats van bakje en lampie in plaats van lampje, maar dat je geen kattie zegt (in ieder geval in de meeste dialecten niet) in plaats van katje. Van den Berg noemt die verandering van je in ie ‘reductie’, omdat een uitgang van twee klanken (de j en de toonloze e, de ‘sjwa’) wordt tot één klank, de ie. Die ene klank combineert zo’n beetje alle eigenschappen van de oorspronkelijke klanken: hij is een klinker zoals de sjwa en je maakt hem op dezelfde plaats in de mond waar je de j maakt. De sjwa is een vrij wezenloze klinker, die eigenlijk niet veel meer zegt dan ‘ik ben een klinker’. De ie is de klinkerversie van de j.
Waarom gebeurt het dan niet in katje of strootje? Dat komt, zegt Van den Berg, omdat er daar al twee andere klanken zijn samengeklapt, namelijk de t en de j. Wie katje zegt en goed voelt wat ze eigenlijk doet in d’r mond merkt dat de t niet precies dezelfde is als die in katten: hij ligt meer naar achter in de mond – op de plaats van de j. Je zegt als het ware de j ook niet alleen ná de t, maar ook ervóór: stroojtje, kajtje. Maar nog preciezer is het om te zeggen dat de twee zijn samengesmolten tot één nieuwe medeklinker, de tj (die je bijvoorbeeld in het Engels schrijft als ch)
De j in de verkleinwoordsuitgang kan dus zowel samensmelten met een t ervoor, als met de sjwa erna. Als er een t is, is dat de favoriete samensmeltingspartner, en anders kan het alleen maar de sjwa zijn. Maar samengesmolten wordt er, volgens Van den Berg. Een mooie, kleine observatie, op een elegante, en compacte manier verklaard. Mensen zouden er nu hun wenkbrauwen over optrekken tijdens een functioneringsgesprek, maar dit soort artikelen worden zelden nog geschreven.
Hans Beukers zegt
Volgens mij (geograaf) wordt het woord bakkie vooral gebruikt in samenhang met een of ander synoniem voor koffie. Bakkie koffie, bakkie pleur, bakkie troost enz. Ik heb nog nooit iemand over een bakkie yoghurt horen spreken.
Sergio Baauw zegt
Ik wel, in mijn dorp (westen van de provincie Utrecht). Net als boekie, zakkie en doekie.
Weia Reinboud zegt
In het Hilversums van mijn jeugd waren bakkie, takkie enzovoort de gewone verkleinwoorden.
Weia Reinboud zegt
Het samensmelten is dan een vergemakkelijking? Het Utrechts doet het dan anders, niet ‘straatje’ maar ‘stroatsie’, niet ‘gebouwtje’ maar ‘gebouchie’.
Marc van Oostendorp zegt
Impliciet ziet Van den Berg het wel als een vereenvoudiging, denk ik. Een fascinerend aspect van het Nederlandse dialectlandschap is dat er een onvoorstelbare variatie is in verkleinvormen. Bijna ieder dialect heeft weer een ander systeem en al die systemen zijn op zich weer even ingewikkeld.