Over een boekomslag van Belcampo
De afbeelding op een boek is voor de lezer in het algemeen een gegeven. Voor de aanschaf van een boek volstaan de naam van de auteur en de titel. Voor de auteur is het een heel ander verhaal. Hij bemoeit zich vaak met de afbeelding op het boek (en schrijft zelf de flaptekst); soms levert hij een foto, of tekening, en stemt beeld en typografie af met de ontwerper van het omslag. Een enkele keer wordt een illustrator aan het werk gezet op basis van de inhoud van de roman of verhalenbundel et voilà. Klaar is kees. Maar niet altijd komt een boekomslag zo eenvoudig tot stand, zoals blijkt uit de verhalenbundel Liefde’ s verbijstering van Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers, 1902-1990), in 1953 uitgegeven bij Uitgevers-Maatschappij Kosmos.
Een deel van de briefwisseling tussen uitgever Jacques van der Kolk en de schrijver geeft een goed beeld van het tot stand komen van het omslag van de bundel die uit drie verhalen bestaat, waarbij het eerste verhaal, ‘Het hardnekkige verlangen’, de inspiratie vormt voor de afbeelding op het boek. De hoofdpersoon van het verhaal is een drieëntwintigjarige, mooie vrouw met blauwe ogen en lokken ‘zwart als pas opgewreven ebbenhout’, wangen zacht als perzik en de lijnen van haar mond zijn gevoelig en krachtig. Er is één maar: ze heeft twee neuzen, naast elkaar. Dat schrikt af. ‘Ze had geen minnaar.’
Een professor in de theologie ziet haar misvormde gezicht als een afwijking. ‘De mens,’ zegt hij, ‘is volmaakt geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, elke afwijking daarvan is een gebrek en het doet niets ter zake of dit gebrek voor de betrokkene voor- of nadeel met zich brengt.’ Een afwijking is de miskenning van het Woord. Niettemin ziet hij haar bekoorlijkheid als een duivelse verzoeking. Typisch Belcampo, om er een ironisch-theologische draai aan te geven.
Is er sprake van mutatie? Volgens een professor in de botanie kan mutatie alleen dan worden vastgesteld als deze overerfbaar blijkt te zijn. Maar hoe komt zij aan een man? Een bevriend chirurg is bereid een cosmetische ingreep te doen. Belcampo, die van 1949 tot 1953 huisarts was in Bathmen, strooit wat medische termen in het verhaal: ‘Ablatie van de beide alae laterales met sparing van de huidlap, omzwikking naar mediaal van de kraakbenige septa, concrescentie van de alae mediales en applicatie van de huidlap op de laterale zijde der septa.’
De vrouw ziet er vanaf. Liever anders, maar gaaf, dan een verminkt gezicht en één lelijke neus. Ze wil zich niet aan de dictatuur van het normale onderwerpen. De wetenschap brengt haar niet verder. In het Stedelijk Museum in Amsterdam, op een tentoonstelling van werk van een Franse schilder uit Parijs ziet ze schilderijen van vrouwen met twee neuzen. Een duidelijke hint van Belcampo naar Picasso. Die kunstschilder, denkt de vrouw, wordt mijn man, immers voor hem moet zij wel het ideaaltype van de vrouw zijn. Maar als ze hem erover aanspreekt voelt de schilder zich onbegrepen en wordt hij kwaad.
Op een avond maakt ze bij vrienden kennis met een schrijver. Een subtiele verwijzing naar Belcampo zelf. ‘Een man die één neus net zo absurd vond als twee of drie, een kunstenaar die er niet aan zou denken te protesteren tegen een droombeeld, in zo’n man had zij misschien nog een open venster.’ Hij leest haar een verhaal over de schepping voor, de ideale wereld, zonder mensen, met dieren. Ze begrijpen elkaar. Zij heeft de man ontmoet, die het normale kan relativeren en haar net als de dieren volkomen aanvaardt. En als vaker in de verhalen van Belcampo, vallen liefde en erotiek samen: ‘Ze heeft juist aan de professor in de botanie bericht dat ze haar eerste kind wachtende is.’
Uitgever Van der Kolk laat een illustratie voor het boek maken door tekenaar en schilder Frans Hazeveld. In een brief van 13 april 1953 schrijft Belcampo vanuit zijn dokterswoning in Bathmen dat hij het omslagontwerp van Hazeveld ‘weer heelemaal niet goed’ vindt: ‘Hij [Hazeveld] begrijpt er niets van en kan zich niet losmaken van het gewone aardige vrouwtype.’ Belcampo gaat ermee naar een ‘begaafde schilder, teekenaar, graveur en wat je maar wilt’. Een paar dagen later liggen er vier schetsontwerpen. ‘Maar helaas, ook die waren absoluut niet acceptabel. Ze laten zich allemaal op hun eigen fantasie gaan en verdommen het gewoon het verhaal behoorlijk te lezen en zich daarnaar te richten. Ten einde raad ben ik zelf aan het teekenen gegaan en gelukkig heeft hier deze week gelogeerd een teekenleeraar van de kunstnijverheidsschool te Amsterdam [[Jan Urie, van wie Belcampo begin jaren dertig tekenles heeft gehad] en nu hebben wij samen iets gemaakt wat voor mijn gevoel in overeenstemming is met het verhaal.’ De leraar heeft slechts wat aanwijzingen gegeven. Naamvermelding in het boek vindt hij niet nodig.’
Belcampo stuurt het ontwerp naar de uitgever, plus een opsomming van eisen waaraan ‘die kop’ moet voldoen. Punt 1. ‘De twee neuzen moeten de aandacht trekken 2. het gezicht moet overeenkomen met wat er van in ’t boek beschreven staat. 3. er moet een idealisme uit spreken en intelligentie 4. het moet zoo zijn dat je van het mensch zou kunnen houden.’ Drie dagen later stuurt de uitgever de schetsen van de ‘dubbelneuzige juffrouw’ naar Hazeveld, inclusief de vier eisen: ‘Naar het oordeel van de heer Schönfeld Wichers schijnt bijgaande tekening aan deze eisen te voldoen. Ik stel het zeer op prijs, dat U zich nogmaals moeite wilt geven om mij uit de moeilijkheden te redden.’
Op 11 mei heeft de uitgever het nieuwe ontwerp van Hazeveld ontvangen. Van der Kolk kan er weinig verrukt over zijn: ‘Het is een nare juffrouw geworden. Voor wie het verhaal niet kent zal het, vrees ik, alleen maar afstoten.’ Misschien moeten ze maar helemaal afzien van de juffrouw met de dubbele neus en een ander verhaal als uitgangspunt voor het omslag nemen. Twee dagen later reageert Belcampo, als altijd in een handgeschreven brief: ‘Over het nieuwe ontwerp van Hazeveld kan ik niet anders dan erg enthousiast zijn, het is precies wat ik bedoel. (…) Ik geloof ook zeker dat het aan het doel zal beantwoorden dat het afschrikken ruimschoots zal worden goedgemaakt door de nieuwsgierigheid die wordt opgewekt.’
Als de bundel Liefde’s verbijstering op 5 oktober van de drukker is gekomen, woont Belcampo inmiddels in Groningen waar hij als studentenarts in dienst is getreden bij de Rijksuniversiteit Groningen voor een halve baan. De uitgever meldt tekenaar Hazeveld dat het boek er is: ‘Ik zend U een exemplaar ter kennismaking. Ik begrijp volkomen, dat U er geen prijs op stelde, Uw naam als ontwerper vermeld te zien.’ In december zijn er meer dan duizend exemplaren verkocht. Eind mei 1954 wordt gedacht aan een tweede druk. Kennelijk waren de reacties op de dubbelneuzige juffrouw niet zo gunstig. Van der Kolk schrijft aan Belcampo: ‘Ik ben het geheel met U eens, dat wij deze dan moeten laten verschijnen in het eerste omslag van Hazeveld.’ Dus alsnog het ‘gewone aardige vrouwtype’. Maar Hazeveld heeft er na al het gedoe geen zin meer in; in november verschijnt de tweede druk van Liefde’s verbijstering, nu met een omslag van Eppo Doeve die eerder Voor Kosmos de omslagtekening maakte van de herdruk van De verhalen van Belcampo (1947).
(Nico Keuning werkt aan de biografie van Belcampo)
Robert Kruzdlo zegt
Picasso heeft voor 1953 meerdere schilderijen geschilderd van vrouwen met dubbele neus. Misschien dat die schilderijen bij de ontwerper van de boekomslag bekend waren.