De relatie tussen taal en denken is een van de klassieke problemen van de filosofie: bepaalt de taal het denken? Of is de relatie andersom? Een groep onderzoekers zette vorige week een nieuwe stap in deze discussie met een op internet gepubliceerd artikel over de ‘gedacht-nalgebra’ – een wiskundig systeem dat moet beschrijven hoe onze gedachten – van ons, mensen, niet sprekers van een bepaalde taal – in elkaar zit. Het is volgens hen die gedachte-algebra die de zinsbouw van menselijke taal beïnvloedt. Hoe mensen denken, bepaalt hoe ze praten, of anders gezegd: een taal kan geen grammaticale regels hebben die tegen de natuurlijke manier van denken ingaan.
Het probleem daarbij is dat we natuurlijk niet weten hoe de gedachte-algebra in elkaar zit. Misschien bestaan menselijke gedachten (‘lekker weer, ik doe een korte broek aan!’, ‘als Karel ook komt, hoeft het voor mij niet meer!’, ‘de sinaasappelsap is in de aanbieding’) in wezen wel uit algebraïsche formules, maar wat de structuur is van die algebra, valt lastig te bepalen. Toch hebben de onderzoekers daar een aardige methode voor bedacht, namelijk door te onderzoeken wat talen precies met elkaar gemeen hebben.
Een aardig voorbeeld is de volgorde van bijvoeglijk naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord:
- een magnifieke grote rode auto
Dit is de natuurlijkste volgorde. Je hoeft dat niet op school te leren, niemand hoeft het je uit te leggen, maar bijvoorbeeld ‘een rode magnifieke grote auto’ of ‘een rode grote mooie auto’ klinkt veel onnatuurlijker. Dit geldt ook niet alleen voor het Nederlands, maar voor alle talen waarin dit onderzocht is. Uitgezonderd, en nu komt het, de talen waarin bijvoeglijk naamwoorden ná het zelfstandig naamwoorden staan (zoals het Frans), want daarin is de volgorde van bijvoeglijk naamwoorden precies andersom:
- une voiture rouge magnifique
Wat bepaalt deze volgorde? Waarschijnlijk, zeggen de onderzoekers gaat het hier om een schaal van objectieve vaststelbaarheid. Magnifiek is subjectiever dan groot, maar groot is weer subjectiever dan rood (mensen zullen het er eerder over oneens zijn of een auto groot is dan of ie rood is). De regel is bovendien: hoe dichter bij het zelfstandig naamwoord, hoe objectiever de genoemde kwaliteit. Het gaat dus niet om links en rechts, maar om nabijheid bij het zelfstandig naamwoord.
Voor de communicatie is de Nederlandse volgorde niet eens erg handig. Je zou kunnen zeggen dat het bij het benoemen eigenlijk beter zou zijn om eerst de objectieve kwaliteiten te noemen: je luisteraar weet dan met grotere kans van slagen waar je het over hebt. Maar de volgorde wordt dus bepaald door de gedachte-algebra. Die is waarschijnlijk ook eerder op te stellen in termen van haakjes dan in termen van links en rechts. De structuur van zo’n naamwoordgroep is ongeveer:
- (magnifieke (grote (rode auto)))
In het Frans heb je dezelfde structuur, maar wordt die (voor de gedachten minder belangrijke) dimensie van links en rechts, gespiegeld. En in onze gedachten is het dus kennelijk belangrijk om objectieve kwaliteiten zo dicht mogelijk bij de naam van het object, het zelfstandig naamwoord, te houden. (De auteurs werken dat logisch uit, dat kun je in het artikel vinden.)
Eelke Jager zegt
Nou, ik zou in het Frans zeker ‘une belle voiture rouge’ zeggen. Sommige bijvoeglijk naamwoorden komen vóór het zelfstandig naamwoord: haut, long, petit, beau, joli…
Weia Reinboud zegt
Bepaalt de taal het denken of andersom? Er is zoveel meer in het denken dat het denken de taal bepaalt, maar taal vergemakkelijkt het denken wel. Net als grafieken, formules, plaatjes, kaarten enzovoorts, die net als verhalen vertellen onderdeel van het denken zijn. Toch?! Als het al een klassiek probleem is van de filosofie, dan alleen in de alfa-filosofie.