De populariteitsgraad van personages door de tijd heen, of in een bepaalde periode, is een prachtige indicatie voor wat er in een specifiek tijdsgewricht gaande is. Een mooi voorbeeld is het historisch wisselende belang van de personages Hector, Achilles, en Odysseus. De eerste behoort in de middeleeuwen tot de ‘neuf preux’; de negen grootste helden uit de geschiedenis, naast Alexander de Grote en Julius Caesar – van Achilles en Odysseus minder nieuws. In de vroegmoderne periode neemt Achilles het voortouw, Hector wordt zijn slachtoffer, Odysseus mag figureren omdat ie slim genoeg is in de verklede Achilles de man te herkennen tussen de dochters van Lycomedes. Zelf moet Odysseus het doen met enkele kernpassages uit zijn verhaal. Maar in de twintigste eeuw is het Odysseus die het podium neemt: de zwerver, de intrigant, de bedrieger, de sluwe vos, de afwezige vader, de wreker, de ondernemer, die – hoe bevredigend – op het eind zijn kasteel weer tot huis maakt door de ongewenste gasten daaruit te jagen. Een vergelijkbare wisseling treedt op tussen Vondels Gysbreght en Lucifer. Waar Gysbreght, deugdzaam, de hoofdrol mag hebben gedurende meer dan drie eeuwen, is Lucifer overduidelijk de held van onze tijd: de opstandige, de verongelijkte, de revolutionair, de onrustige, de kwade, de onthuller, de bevlogene, de mediaheld – en slachtoffer van omstandigheden die hem in een inferieure positie plaatsen.
Waarom mediaheld? Omdat Lucifer eerst en vooral een figuur van belang wordt door zijn gebruik van een medium: taal. Vondels Lucifer is een spel in taal, met taal, door taal; iets wat geldt voor al zijn toneelstukken. Waar bij Shakespeare het samenspel tussen taal en plot de stukken populair heeft gemaakt tot op heden, is het de relatieve plotloosheid van Vondels stukken – het gemis aan daadwerkelijke actie – die zijn stukken moeizaam maken voor hedendaags theater of cinema. Als er al vergelijkingen nodig zijn: Vondel zit veel dichter bij Samuel Beckett dan bij Shakespeare met zijn dominantie van het taalspel. Voorbeeld: wat het hoogtepunt zou moeten zijn in termen van plot, namelijk het uiteindelijke gevecht tussen Lucifers leger en dat van de Godgetrouwen, is afwezig in termen van handeling. Het is als een Lord of the Rings zonder veldslag. Dat gevecht wordt vervolgens wel beschreven, afwisselend door de engelen Rafaël, Uriël, en Gabriël (geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars) maar dat is ekphrasis: opnieuw een taalspel.
Het totale taalspel, van alle personages, cirkelt om een discursieve leegte, om een massief zwijgen – Gods zwijgen. De aard van het discursief cirkelen om deze leegte is anders door de geschiedenis heen, of kan binnen historische periodes variëren afhankelijk van wie het betreft, maar er zijn toch twee hoofdmogelijkheden. Ofwel Gods zwijgen is als een zwart gat, dat zich enkel toont via hosanna’s en gloria’s, de vonkende discursieve materie die er omheen cirkelt en die er uiteindelijk door zal worden opgezogen. Ofwel Gods zwijgen is een zeker teken van zijn niet-bestaan en het gehele taalspel er omheen is weinig anders dan een panische poging dat niet-bestaan te verhullen, of een getergde poging zijn niet-bestaan te bewijzen. In dit verband mist de nieuwe en waardevolle vertaling van Lucifer in hedendaags Nederlands iets, namelijk dat de verschillende personages niet alleen gekarakteriseerd worden door wie ze zijn in het krachtenveld van opstandige en getrouwe engelen, maar dat hun taal stilistisch een houding aangeeft ten aanzien van het kernprobleem van het stuk: de discursieve leegte die samenvalt met God en hem tegelijk verhult.
Het lustigst en listigst van iedereen in taalgebruik is Lucifer, en dat is veel meer dan een kwestie van inhoud. Neem de volgende passage uit het tweede bedrijf, waarin Lucifer in gesprek is met twee van zijn ondergeschikten: Apollion en Belzebub. De eerste heeft gevraagd: ‘Wat eist de majesteit van haren onderdaan?’ En Lucifer antwoordt:
Het lust ons uwen zin en inzien te verstaan
op een gewichtig stuk; dat zal me niet mislukken.
Het wit is Michaël de slagveer uit te rukken,
opdat onz’ toeleg niet op zijn vermogen stuit’.
Hij voert met zijnen arm zo vele orakels uit
als ooit de Godheid heeft met hare hand gedreven
in eeuwig diamant: daar wordt de mens geheven
in top der hemelen, door alle kreitsen heen,
en ziet het engelsdom zo diep, zo laag, beneê
zijn voettapijt, in stof vast grimmelen als wormen.
Het lust me met geweld dien zetel te bestormen,
en op te zetten bij dat opzet, in één slag,
al teffens wat mijn staat en star en kroon vermag.
De vertaling van deze passage door Meijer Drees kent mooie vondsten, en toch mist het de cruciale toon (een kernpunt in het onderzoek van de Leidse onderzoeker Marijn van Dijk). Die toon blijkt bijvoorbeeld uit de herhaalde frase ‘het lust ons’ en ‘het lust me’ maar ook uit het gelispel in de eerste twee regels dat ‘het lust ons’ via ‘verstaan’ en ‘gewichtig stuk’ verbindt met ‘dat zal me niet mislukken’. Lucifer heeft een tong, hij allitereert, assoneert, rijmt en danst in de taal rondom thema’s van macht en geweld. Dat taalspel is overigens ook een visueel spel, zoals wanneer Michaëls arm visueel assoneert met Gods hand, alsof de twee in elkaars verlengde liggen.
Lucifer mag dan gekrenkt zijn, hij heeft er zin in wraak te nemen, of zijn recht te halen, en dat alles zit vervat in zijn taal. Dat kan heel goed worden vertaald naar hedendaags Nederlands, zelfs door vrij dicht bij het gedicht te blijven als gedicht, zonder de toon te verliezen die intrinsiek is gerelateerd aan Lucifers onderneming. Op Apollions vraag ‘Wat vraagt majesteit van zijn ondergeschikte?’ kan Lucifer dan antwoorden:
Ik wil jullie inzet peilen, en inzichten,
in een heftige zaak, die niet mag mislukken.
Doel is Michaël zijn slagpen uit te rukken
Zodat ons plan niet door zijn macht wordt gestuit.
Hij voert als rechterarm al de geheimen uit
Die ooit door God met zijn eigen hand zijn gegrift,
Tijdloos, in diamant: de mens wordt opgericht
Tot in de hemeltop, door alle kaders heen,
En hij ziet de engelen diep, verlaagd, gemeen,
op zijn stoffige mat wriemelen als wormen.
Ik wil met alle geweld die troon bestormen,
In die opzet alles inzettend, in een slag,
Wat ik heb vergaard aan kroon, sterrenstatus, macht.
De lezer mag het proberen – ik heb het geprobeerd: deze tekst kan worden gerapt. Dat zou een kwestie kunnen zijn van modieus adapteren. Het kan ook een kwestie zijn van relevante culturele vertaling. Want wat wordt Lucifer in zijn val? Zwart. En wat is er met hem en de zijnen gebeurd door Gods ingreep? Ze zijn gedegradeerd tot tweederangs burgers, inferieur aan dit nieuwe wezen dat vanuit het niets naar de kroon van Gods schepping is verheven en nu op de engelen neerkijkt – als waren het wormen.
Geen misverstand: Lucifer wordt meer gebruikelijk ingebed in de Europese politieke context. In spottende of aanvallende gedichten verklaarde Vondel twee historische figuren uit zijn eigen tijdsgewricht tot een Lucifer: Olivier Cromwell in Engeland en stadhouder Willem II in de Republiek. Beiden komen in opstand tegen het heersende gezag of zijn er op uit dat heersende gezag te ontmantelen. Dat heersende gezag is wel van een radicaal andere aard. Cromwell kwam in opstand tegen zijn eigen koning en droeg ertoe bij dat die zou worden onthoofd, 30 januari 1649. Het leidde in de Republiek tot een golf van koninklijke sympathie, zoals Helmer Helmers prachtig beschreef in The Royalist Republic. Vondel schreef zijn stuk tussen 1648 en 1654, en precies ook in die periode, juli 1650, doet Willem II een poging het republikeinse hart van Hollands politieke leefwereld te ontmantelen. Het is in zekere zin de omgekeerde weg: waar Cromwell de koning executeert om een soort van burgerbestel te installeren, wil Willem II een burgerbestel ontmantelen om een koningschap te realiseren, ongetwijfeld bij de gratie Gods.
Maar waar in deze twee gevallen Lucifer negatief als een illegitieme en oncontroleerbare usurpator wordt neergezet, kon Vondel niet om het feit heen dat de Nederlandse Republiek enkel mogelijk was gemaakt door een opstand tegen het rechtmatig gezag. In praktijk, en conceptueel, geleek de Republiek zelf een Lucifer. Het kan een van de redenen zijn dat Lucifer niet alleen het kwalijke hoofdpersonage is in het stuk, maar ook het personage dat de meeste sympathie verdient – of opwekt. Wat staat er tegenover elkaar? Lucifer, die de bestaande rechtsorde, de status quo, verdedigt; die de opperste macht terecht beschuldigt van willekeur, van een omdraaiing van alle waarden; die eerst probeert de opperste macht met kracht van argumenten te overreden; die geen respons terugkrijgt van die opperste macht zelf maar slechts van zijn representanten; representanten die wel argumenteren maar wier uiteindelijke punt is dat we maar te accepteren hebben wat de opperste macht in zijn almacht beslist. Lucifer is in dit verband een prefiguratie van Heinrich von Kleists personage Michaël Kohlhaas. Ook in dat geval betreft het een personage dat onrecht wordt aangedaan, dat in eerste instantie zijn recht probeert te halen met kracht van argumenten en als dat door de opperste macht wordt genegeerd, beslist: ‘Goed, dan maar oorlog!’
Het stuk behandelt daarmee een van de meest fundamentele rechten in de Europese geschiedenis. In ondraaglijke situaties van tirannieke onderwerping hebben onderdanen het ius resistendi: het recht van opstand – de hoogste vorm van politieke ongehoorzaamheid. Dat Lucifer die opstand verliest maakt hem tot een tragische held. Dat God de opstand met geweld neerslaat, bewijst zijn tirannie. Echter, als ik een dramaturg was die Lucifer nu mocht opvoeren, dan zou ik het hedendaags debat over de relatie tussen modernisme, kolonialisme en ecologische destructie een relevant kader vinden. Lucifer wordt dan een negatieve tegenhanger van Afrofuturism. Waar het laatste een alternatieve geschiedenis opent in de Afrikaanse diaspora, toont Lucifer de onfortuinlijke afsluiting van een geschiedenis vol mogelijkheden; een geschiedenis die wordt gereduceerd tot een bestaan in de gevangenis.
Deze lezing van Lucifer is niet een heel nieuwe insteek. Lucifer was recentelijk een urban fantasy serie die startte bij Fox, die toen werd overgenomen door Netflix, en die liep van 2016 tot 2021. De hoofdpersoon, gespeeld door de acteur Tom Ellis, uit Wales, heeft genoeg van zijn rol als duivel in de hel en komt naar de aarde om daar consultant te worden voor de Los Angeles politie. Overduidelijk wit is Lucifer hier, anders had ie het waarschijnlijk ook niet zo gemakkelijk consultant voor de Los Angeles politie kunnen worden. Maar zijn oudere broer Amenadiel wordt gespeeld door de Afro-Amerikaanse acteur David Bryan Woodside. Die heeft de taak Lucifer terug te krijgen naar de hel.
Dramaturgisch gezien is het koloniale kader voor de hand liggend omdat het stuk zelf er aanleiding toegeeft in Lucifers allereerste monoloog; een monoloog die opnieuw wordt gedetermineerd door een toon, ditmaal die van de ironie:
De mensen wonnen het hart van de oppergod
In het nieuwe paradijs: de mens is hemels vriend!
Onze slavernij gaat in. Ga heen, vier en dien
En eer dit nieuw geslacht als geslagen knapen.
Zelf schiep God de mens, voor hem zijn wij geschapen.
Onze nek moet vanaf nu hun voeten schragen,
Pas goed op ze, en ga ze op handen dragen
Of vleugel ze omhoog naar de hoogste tronen.
Koloniale verhoudingen, die een nieuwe tijd en een nieuwe wereld aanduiden, zitten in Lucifer vervat vanaf het begin, met beelden die bijna rechtstreeks aan de slavernij zijn ontleend. Zij die vrij waren, zijn nu ondergeschikt, met een voet op hun nek, terwijl het hun taak is de nieuwe meester in alles te dienen. De Republiek, zelf ontstaan door een principiële verwerping van politieke slavernij, was een imperiale macht geworden die slavernij hielp aanjagen. In 1644, vier jaar voor Vondel aan Lucifer begon, was Johan Maurits teruggekeerd uit Brazilië. Diens bestuur vormde niet alleen een doorslaggevende impuls voor grootschalige handel in tot slaaf gemaakten, maar betekende ook het begin van een ecologische destructie die zich in de loop der eeuwen alleen maar meer zou doen gevoelen.
Lucifers slotwoorden aangaande de toekomst van de mensheid zijn in dit kader zo pregnant dat ze bijna doen huiveren. Hij heeft de slag verloren, maar zal zijn wraak halen in de toekomst van dit door God geschapen wonderlijk wezen – in een nieuwe, moderne wereld. In Meijer Drees’ vertaling:
Eindeloos en wereldwijd zullen zich rampen voordoen, in het spoor van Adam. De natuur zal, geteisterd door dat geweld, nagenoeg vergaan en wensen in leegte of chaos te veranderen. Ik voorzie dat de mens, geschapen naar Gods beeld, vervreemdt van die gelijkenis met God. Ik voorzie dat de mens zijn wil, geheugen en verstand kwijtraakt en dat het licht dat in hem is geschapen, in nevel oplost en verduistert.
(189-191)
Het lijkt me een tweede onrecht, dat de almachtige God via Lucifer de mensheid meteen helpt corrumperen, dusdanig dat er niets dan ellende en geweld en waanzin uit zal voortvloeien. Dit alles is niet Lucifers plan geweest. Het hele spel is opgezet door een actor die artificieel nieuwe wezens kan maken die de hele bestaande orde op zijn kop zetten. God is de eerste mens; Lucifer de eerste, moedige onthuller van Gods fictie.
Lucifer-reeks
Elke woensdag verschijnt op Neerlandistiek een bijdrage over allerlei aspecten van Lucifer en van de nieuwe uitgave van Marijke Meijer Drees. Alle artikelen in deze reeks zijn te vinden via https://neerlandistiek.nl/tag/lucifer/
Laat een reactie achter