Beste John en Paul,
Een van mijn heimelijke genoegens bestaat uit het luisteren naar jullie podcast John & Paul hebben woorden, waarin jullie wekelijks praten over taal. Hoewel jullie, geloof ik, nooit echt iets hebben verteld over jullie onderlinge verhouding, is duidelijk dat jullie allebei Nederlands doceren bij communicatie-opleidingen aan de Fontys-hogeschool in Tilburg, maar jullie zijn zo op elkaar ingespeeld, dat jullie vermoedelijk ook heel goede vrienden zijn.
Jullie zitten aan de keukentafel en bespreken wat je die week is opgevallen aan woorden en uitdrukkingen, of stukken in de krant over taal. Zoals dat gaat bij keukentafelpodcasts voelen jullie ook voor de luisteraar al snel aan als vrienden. Binnen een paar jaar tijd is John & Paul voor mij uitgegroeid tot dé taalpodcast, waarnaar ik bijvoorbeeld vaker luister dan naar De Taalstaat, de enige andere met een wekelijkse frequentie.
Mijn leven bestaat ook voor een groot deel uit zulke gesprekken, maar wel met steeds ongeveer dezelfde mensen. Zo groot is de taalwereld niet, en ik heb soms het licht benauwende gevoel dat ik er iedereen ken: ook in de gevestigde media treden bij wijze van spreken alleen mensen op met wie ik zelf af en toe aan de keukentafel zit. Maar jullie heb ik nooit ontmoet en zonder jullie podcast had ik nooit van jullie gehoord. Jullie gesprekken laten zien dat er nog een heel andere taalwereld bestaat. Want jullie voelen inmiddels weliswaar als vrienden, tegelijkertijd heb ik jullie nooit ontmoet en zal ik jullie misschien nooit ontmoeten.
Lang leve het internet!
Rekenwerk
Een enkele keer raken onze werelden elkaar natuurlijk wel, en in de vorige aflevering van John & Paul hebben woorden viel zelfs mijn naam. Ik had het vergeten (nog een bewijs dat we in verschillende werelden leven), maar de Volkskrant-columniste Elma Drayer had in haar al enkele kruistocht tegen de wetenschap deze keer kennelijk een stukje tegen mij geschreven.
Jullie moeten weten dat ik inmiddels al ruim elf jaar bijna dagelijks in dit tijdschrift schrijf. Ruim tien jaar geleden viel me een patroon op: de Volkskrant heeft een enorme hekel aan de wetenschappelijke bestudering van taal en literatuur. Je mag eigenlijk niet in de krant over die onderwerpen schrijven als je er iets van afweet, en de eis is eerder dat wat je schrijft zo onzinnig mogelijk moet zijn. Ik schreef er bijvoorbeeld in 2013 dit over en in 2019 dit. Drayer – die zichzelf te pas en te onpas ‘neerlandica’ noemt en inderdaad lang geleden een diploma schijnt te hebben gehaald – is hier een ster in.
Een aantal jaar geleden schreef ik bijvoorbeeld over haar, in dit tijdschrift. (En als je denkt dat ik het alleen ben: dit schreef de Utrechtse collega Fabian Stolk en dit mijn Nijmeegse collega Jos Joosten.) Er was een boek verschenen waarvan de auteur, Corina Koolen, met cijfers aantoonde dat vrouwen het op allerlei manieren nog steeds moeilijker hebben dan mannen in het literaire bedrijf. Drayer schreef een vernietigende recensie van dat boek: allemaal onzin was het, met al dat ‘academische rekenwerk’. Waarom? Omdat Drayer het zelf anders ervaarde.
Haar eigen gevoel tegenover de wetenschap, dat is het niveau van Drayer en de krant waarvoor ze schrijft als het gaat over taal en literatuur.
Bronnen onderzoeken
Het is daarom een eer om nu ook een keer door Drayer te worden aangevallen. Weliswaar een kleine eer – het valt me op dat steeds minder mensen van Drayer gehoord hebben en de toon van haar stukjes wordt ook steeds grimmiger –, maar ieder klein beetje eer is er één.
Ook het stukje dat jullie aanhaalden in je podcast, blijkt vol aperte onzin te staan. Drayer gaat tekeer tegen taalkundigen omdat die menen dat in de strijd tegen de ontlezing en de laaggeletterdheid aandacht voor de spelling van de tussen-n misschien niet het hoogst op de lijst hoort te staan. Drayer is het daar niet alleen niet mee eens, maar ziet in dat standpunt zo ongeveer het einde van de Westerse beschaving. Jacqueline van Kruiningen legde vorige week al haarfijn uit wat er niet klopte aan Drayers beweringen over het standpunt van de Taalunie-commissie: het rapport van die commissie heeft Drayer, hoewel het online staat, niet gelezen, ze vaart blind op het verslagje van een bijeenkomst waarin het werd gepresenteerd op de website ScienceGuide.
Want als je eenmaal kunt spellen, hoef je als journalist natuurlijk geen bronnen meer te controleren.
Seinen
Drayer maakt ook een stropop van mijn stukje door er een extreem standpunt uit te destilleren en dat toe te schrijven aan ‘de taalkundigen’, terwijl ik het zélf niet eens met die extreme versie eens ben en ik mijzelf toch als een van de meer extreme taalkundigen in dit opzicht beschouw. Interessanter is misschien dat wat ze zegt over de kwestie in het algemeen onzin is. Zij, die zichzelf zo graag ‘neerlandica’ noemt, heeft echt geen idee van wat taalkunde is – zoals uit haar discussie van Corina Koolen bleek dat ze geen kaas had gegeten van letterkunde. Zo denkt ze dat taalkundigen zeggen dat taal een ‘levend organisme’ is – een negentiende-eeuwse metafoor waar misschien vijftig jaar geleden een enkele verstofte docent nog mee kwam maar waar allang niemand meer in gelooft.
De zinsnede die tot titel van haar stukje werd laat ook al zien hoe weinig kaas Drayer gegeten heeft van de taalkunde: ‘Taalkundigen doen niets liever dan zagen aan de tak waarop ze zouden moeten zitten’. Die tak is dan de spelling, of misschien in het algemeen de taalnorm, maar er is geen enkele reden waarom de taalkundigen daarop zouden moeten ‘zitten’. De zelfingenomen columniste komt vervolgens met allerlei onzinnige vergelijkingen. Met musici die ‘vals zingen’ goedkeuren – alsof taalkundigen een soort musici zijn in plaats van een soort musicologen, en alsof de welgetempereerde stemming niet één van de triomfen van de westerse muziektheorie is. Met sporters die spelregels niet erkennen – alsof die spelregels niet alles zijn wat een sport tot een sport maakt, wie met een voetbal in zijn handen loopt, speelt geen voetbal meer, terwijl de spelling op zijn best een afspraak is over hoe je woorden opschrijft. Met machinisten die door seinen zouden rijden – alsof er ooit iemand overreden is door een d/t-‘fout’.
Trijn
Ze gebruikt ook een argument dat jullie, John en Paul, kennelijk aanspreekt: zonder strenge spellingregels zou er chaos uitbreken, want dan gaat ‘iedereen doen wat ze willen’. Volgens Drayer kunnen jongeren daardoor binnenkort niet meer begrepen worden.
Dat dit niet waar is, tonen middeleeuwse manuscripten en de sociale media. Ook in die domeinen, waarin niemand op de spellingtak zit of zat, heerst geen onbegrip, of in ieder geval geen onbegrip dat je aan spellingvariatie kunt toeschrijven. In de gesproken taal zijn er trouwens óók nooit zulke strakke regels geweest, en toch heerst er geen spraakverwarring.
Dat komt doordat mensen zich van nature altijd een beetje aan elkaar aanpassen. Niemand die ouder is dan 12 schrijft per ongeluk trijn in plaats van trein. Het zijn alleen de heel infrequente en ingewikkelde gevallen waar mensen niet van nature een gevoel over ontwikkelen waar we iets aan zouden moeten doen. Maar dat schreef ik dus al in mijn eerdere, door Drayer niet gelezen maar wel geciteerde, stukje.
Het echte taalprobleem zit er volgens allerlei onderzoek in dat mensen nauwelijks bereid of in staat zijn om nog een complexe tekst te lezen of te schrijven – een Taalunie-rapport bijvoorbeeld, of zelfs een simpele column.
Ik luister graag naar jullie keukentafel, John en Paul, maar er is ook een wereld buiten die tafel.
Laat een reactie achter